Verlies en Zin
Doctoraalscriptie Wijsgerige Ethiek
Begeleider: Drs. C..G. Bremmers
Katholieke Universiteit Nijmegen
Jan G. Roza
Nijmegen, december 1995
1 HET ROUWEN
1.0 Vooraf
In dit gedeelte worden ter
informatie enige belangrijke aspecten van het rouwproces zeer beknopt en
daardoor onvolledig naar voren gebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van de
opvattingen van diverse psychologen, zoals Lindemann,
Ramsay, Worden, Engel, Nancy O'Connor en van de
gynaecoloog Keirse.
Zeer bekend is het eerste systematische onderzoek van het rouwproces
door Lindemann. (Voetnoot: Lindemann, E., Symptomatology and management of
acute grief. American journal of Psychiatry, 101, 141-148, 1944).
Benadrukt zal worden dat alle
bovengenoemden als doelstelling van het rouwproces beschouwen, dat rouwenden
zo snel mogelijk, met name om pathologisch gedrag te voorkomen, zich op een
bepaalde manier behoren te herstellen van de klap in hun leven om te komen
tot integratie in de maatschappij.
Hierna wordt aandacht gegeven
aan het door verdrietigen veel geraadpleegde boek van
Ter Horst die ook dezelfde doelstelling heeft, maar die tot mijn grote verbazing opstandigheid ten opzichte
van leed als beste houding naar voren
brengt.
Bovendien is zijn boek interessant,
omdat hij uitgaat van de vraag
"wat moet een mens doen" en daarop ook "doe-
antwoorden" geeft die over het algemeen door vele treurenden
die absoluut niet weten, wat ze moeten doen en hoe ze met het sterven van een
kind moeten omgaan, worden opgevolgd. (Voetnoot. W.ter
Horst, Over troosten en verdriet, 3e dr., Kampen z.j.)
1.1 Het rouwproces verloopt in
fasen
Vele auteurs beschrijven het
rouwproces in fasen. Parkes (Parkes,C.M. The first Year of
bereavement, 440-470, 1970) en ook Bowbly( Voetnoot,
J.Bowbly, Processes of mourning, in: Internat.
Journ. Psychoanalysis 42 (1961) 317-340) geven een
duidelijke beschrijving van het rouwproces in de volgende vier fasen:
1.
Verdoving en verbijstering
2.
Smachtend verlangen en zoeken naar de overledene
3.
Desorganisatie en wanhoop
4.
Reorganisatie
- De fase van de verdoving,
waarin het verlies in zijn volle waarheid
nog niet doordringt, treedt onmiddellijk op na het verlies en duurt
volgens Parkes enkele uren tot enkele weken.
- Daarna komt de tweede fase
waarin men hevig verlangt dat de gestorvene terugkeert. Het is de fase van het
intense verdriet, in het engels goed weergegeven met "pangs of emotion".
- In de derde fase is de
verdrietige mens vaak eenzaam, wanhopig en gedesoriënteerd, waardoor hij niet
in staat is goed te functioneren in het gewone dagelijkse leven. Het besef
dringt door dat de geliefde persoon definitief uit het leven is verdwenen en
dat alle activiteiten zonder hem moeten plaats vinden. Er vindt een
desorganisatie plaats omdat oude patronen moeten worden opgegeven, terwijl er
nog geen nieuwe zijn, waardoor er depressiviteit ontstaat en men zich
terugtrekt uit allerlei sociale activiteiten.
- Uiteindelijk gaat men over in
de laatste fase van de rouw. De gestorvene wordt geleidelijk losgelaten en er
ontstaat een nieuwe betrokkenheid bij mensen en gebeurtenissen. In het leven
ontstaan andere patronen vanuit een acceptatie dat de ander niet meer
terugkeert, hoewel dat samengaat met steeds terugkerende gevoelens van
eenzaamheid en verdriet.
Deze reorganisatie is door Bowbly en Parkes beschreven
vanuit een theoretisch kader waarin cognitieve processen centraal staan: Er
vindt een herdefinitie plaats van zichzelf en van de situatie en men past zich
aan, aan de gewijzigde situatie. In feite beginnen de nabestaanden nieuwe
rollen op zich te nemen. Het gehele netwerk van verwachtingen, opvattingen en
gedragingen wijzigt zich.
1.2 De opvatting van de psycholoog
Worden.
Worden ( Voetnoot
J.W. Worden , Grief counseling and grief therapy, London, 1983) heeft de opvatting dat bij de
indeling van het rouwproces in fasen de nadruk te veel gelegd wordt op de
passiviteit van de rouwenden. Hij is van mening dat het van wezenlijk
belang is voor het goed verlopen van het rouwproces dat de rouwende mens actie
onderneemt en handelend optreedt ten aanzien van het verwerken van het verlies
en het omgaan met verdriet. Hij stelt dat de rouwende noodzakelijkerwijs vier
taken uitgevoerd moet hebben, voordat de rouw voltooid is.
Als deze vier taken niet vervuld
worden ontstaat volgens Worden - en hij poneert dat met grote stelligheid
- een storing in de verdere groei en de
ontwikkeling van de mens.
Hij beschrijft de volgende vier
taken die in een zekere volgorde uitgevoerd moeten worden: ( Voetnoot Zie Keirse
p.35)
1.
Aanvaarden van de realiteit van het verlies.
2.
Ervaren van de pijn van het verlies.
3.
Zich aanpassen aan de omgeving zonder de overledene.
4.
Emotionele energie losmaken van de overledene en herin- vesteren
in nieuwe relaties.
- Het aanvaarden van het feit
dat een geliefde gestorven is, ziet Worden dus als een eerste taak, een eerste
activiteit van een treurend mens tegenover het ontkennen van het gebeuren door
het te negeren of te minimaliseren.
- Als tweede taak ziet Worden
het ervaren van de pijn van het verlies. Hij is van mening dat de meesten pijn
niet toelaten, maar er aan proberen te ontkomen. Volgens Worden (en ook Parkes)
is het noodzakelijk de pijn van het verdriet te voelen en niet te onderdrukken
of te vermijden, want dat verlengt het rouwproces. Als deze taak niet goed
wordt voltooid, kan in het latere leven psychotherapie vereist zijn, maar dan
is het vaak veel moeilijker en ingewikkelder de pijn alsnog op te roepen en te
ervaren.
- Het zich aanpassen aan de
omgeving zonder de overledene is de derde taak. De derde taak is volgens Worden
mislukt als men niet in staat is bepaalde vaardigheden te ontwikkelen om
zonder de gestorvene weer te functioneren in de maatschappij en te voldoen aan
maatschappelijke verplichtingen.
- Worden ziet de vierde taak
waarin men de emotionele energie losmaakt van de overledene en richt op een
andere relatie als de moeilijkst te verwezenlijken. Velen vinden volgens hem
deze taak zeer moeilijk, omdat ze bang zijn daarmee de overledene oneer aan te
doen. Bovendien bestaat er angst voor het opnieuw optreden van verlies , zodat men zich niet meer bindt en zelfs
geen liefde meer kan geven of ontvangen. Keirse (Voetnoot
Keirse p.37) stelt dat velen op dit punt
vastlopen in hun rouw en dat ze later vast moeten stellen dat "hun
leven in zekere zin gestopt is op het moment van het verlies".
Volgens Worden is het rouwproces
voltooid als de vier taken zijn vervuld, maar bij een verlies van iemand
met wie men een diepe relatie had, duurt dit zeker twee jaar. Tot mijn
verbijstering noemt hij als criterium van een goede verwerking dat men aan de
persoon van de overledene kan denken zonder pijn. Hij benadrukt dat het
eindresultaat van het rouwen integratie in de maatschappij is.
1.3 De opvatting van Ramsay
Ook Ramsay
stelt dat er vrij algemene reacties bestaan op een verlies.( Voetnoot,
Ron Ramsay, Over rouw, rouwverwerking en zelfhulp
na de dood van een kind, Ouders van een Overleden Kind 1982). Volgens hem
is het zinnig de algemene kenmerken van een rouwproces te weten, want
dan is het mogelijk het beter te begrijpen, beter te hanteren en
het beter te beïnvloeden.
Hij benadrukt dat na de
schok, de desoriëntatie en de desorganisatie
de mens kan komen tot reïntegratie in de
maatschappij, onder voorwaarde dat hij in staat is de heftige gevoelens als
verdriet, angst, schaamte, jaloezie, machteloosheid schuld, agressie en
boosheid te verminderen en na een jaar te neutraliseren. In de periode van de
reïntegratie is het noodzakelijk dat een mens talrijke keren afscheid neemt van zijn gestorven kind.
Zeer bekend is zijn confrontatiemethode, waarin hij
benadrukt dat het noodzakelijk is de gevoelens en gedachten hoe pijnlijk ook
toe te laten en er zo lang in te blijven dat ze vanzelf zwakker worden. Door
confrontatie met het sterven van de geliefde, met de oorzaken van het
sterven, met de manier van sterven, met de rol van de omgeving, en met de gang
van zaken tijdens de crematie of de begrafenis, ontstaan de heftigste gevoelens.
Ramsay kiest voor deze harde confrontaties, omdat hij
er van overtuigd is, dat het gevolg is, dat de gevoelens langzamerhand
neutraliseren en verdwijnen.
Volgens hem is dan na gemiddeld
dertien maanden het verwerkingsproces afgesloten.
De gehele methode is er op
gebaseerd dat verdrietigen hun verdriet verwerken
met name door confrontatie met wat er gebeurd is, zodat ze weer normaal kunnen
functioneren in de maatschappij.
1.4 Verdriet is een ziekte
Omdat door vele psychologen
verdriet om een verlies door sterven
als een ziekte wordt behandeld,
geef ik daaraan aandacht.
1.4.1 De opvatting van G.L.Engel
Volgens Engel (Voetnoot l,G.L.,Is grief a disease?
p 18 -32, 1961.) is het verlies van een geliefd persoon even traumatisch
als een ernstige ziekte of verwonding.
Rouw is volgens hem een afwijking van de gezondheid, waarvan een
mens met behulp van de beste middelen zo
spoedig mogelijk moet genezen. Het gaat er om de treurende mens weer terug te
brengen tot een toestand van evenwicht, zodat hij weer gewoon als vroeger kan
functioneren in de maatschappij.
1.5 De opvatting van Ter Horst
1.5.1 Mogelijke antwoorden op
leed
Ter Horst die van mening is dat
verdriet een van de vele mogelijke reacties op leed is, plaatst om meer helderheid
te verkrijgen in de veelheid van mogelijkheden
de antwoorden op drie assen.
(Voetnoot, W. ter Horst, Over
troosten en verdriet, derde druk, Kampen, z.j.hoofdstuk
3)
De eerste as loopt van
aanvaarding naar niet aanvaarding.
Over de mens die het leed
aanvaardt zegt Ter Horst het volgende:"Zo
gaat het in het leven, het is nu een maal zo. Leed hoort erbij. De mens wikt,
God beschikt".
Wie het leed niet aanvaardt,
protesteert en reageert aldus: Zo gaat het wel maar zo behoort het niet te
gaan. Dit neem ik niet! Leed hoort er niet bij. (23).
De tweede as loopt van openheid
naar geslotenheid.
De derde as gaat van inzet naar
geen inzet.
Op de eindpunten van de assen
ontstaan dan acht antwoorden op leed, zoals in het volgende overzicht wordt
getoond.
1.5.2 De mogelijke antwoorden in
schema
-inzet
------- opstandigheid
-open
-geen
inzet -- verdriet
niet aanvaarden
-inzet
------ bitterheid
-gesloten
-geen
inzet -- bevriezing
-inzet
------- onverstoorbaarheid
-open
-geen
inzet -- berusting
aanvaarden
-inzet
------- wrok
-gesloten
-geen
inzet -- kwijnen
1.5.3 Opstandigheid als de beste
reactie op leed
De meest belangrijke en meest
juiste reactie is volgens Ter Horst
opstandigheid in een niet aanvaarden en zich actief verzetten tegen datgene
wat leed veroorzaakt.
Verdriet als minder goede
reactie op leed houdt in dat leed niet wordt aanvaardt, dat men leeft in hoop
en dat men zich niet inspant het leed te overwinnen.
Bij herhaling brengt Ter Horst
naar voren dat het belangrijk is geen genoegen te nemen met het leed, zich er
niet bij neer te leggen en er niet in te berusten, want dan sluit die mens zich
af voor de werkelijkheid. Bij hem staat het volgende hoog genoteerd zoals hij
het uitdrukt op blz. 27. "Nee zeggen tegen het leed, er geen vrede mee
sluiten, erin volharden dat het niet zo hoort". Vandaar dat hij
opstandigheid boven aan in het schema plaatst.
Opm. Uit mijn gehele onderzoek
zal blijken dat ik grote problemen heb met de opvatting van Ter Horst dat
opstandigheid de beste nhouding is ten aanzien van leed.
2 Kritiek op het fasenmodel
2.0 Vooraf
De grondgedachte van het fasenmodel is dat een verdrietig mens een proces moet
doormaken dat hoewel soms onregelmatig, in verschillende fasen verloopt,
waarna het afgesloten kan worden.
Degene die geconfronteerd wordt
met het verlies door de dood van een geliefd kind, maakt volgens deze theorie
verschillende fasen door die, als het rouwproces goed verloopt, uitlopen op een
aanvaarding van het verlies en een
afsluiting van het rouwproces. De achtergeblevenen worden innerlijk vrij en
kunnen ruimte creëren voor nieuwe bindingen,
zodat ze na een betrekkelijk korte rouwperiode in staat zijn goed te
functioneren in de maatschappij.
In dit gedeelte van het
hoofdstuk wordt eerst een algemene kritiek
gegeven ten aanzien van diagnostiek die uitmondt in het fasenmodel en vervolgens worden er vraagtekens bij
geplaatst dat men op basis van bepaalde gedragingen komt tot pathologie.
Na deze algemene kritiek worden
vervolgens enkele kanttekeningen geplaatst bij het beheersmatig karakter van
het fasenmodel.
Tenslotte wordt aandacht gegeven
aan het egocentrisch karakter van het fasenmodel
2.1 ALGEMENE KRITIEK
2.1.1 De diagnose ( Voetnoot. Deze kritiek is ondermeer ontleend
aan het boek van Hermans die beroemd is geworden door het ontwikkelen van de
zelfconfrontatie methode. Titel opzoeken)
- De diagnostiek die uitmondt in
het fasenmodel heeft een klassificerend
karakter, want op basis van algemene
kenmerken van rouwenden komt men, afgaande op verdrietuitingen van een cliënt,
tot een diagnose van het verdriet van die persoon en op grond daarvan tot een
aangepaste therapie. In feite wordt de betreffende persoon beschouwd als een
'replicatiepersoonlijkheid': Deze persoon komt
in zijn kenmerken overeen met andere personen dus beschouwen we hem eender en
plaatsen hem in een fase van het rouwproces. Daar deze stellingname gegrond is
op de idee van een vaststaande replicatiepersoonlijkheid is het volgens Hermans
onmogelijk voldoende aandacht te besteden aan
specifieke kenmerken van deze persoon in zijn unieke situatie en
aan veranderingen die zich in een persoon voordoen. Het ontbreken van dit inzicht maakt het
volgens Hermans onmogelijk een therapie te ontwikkelen die optimaal aansluit
bij die betreffende persoon.
- De diagnose vindt bovendien
veel te gemakkelijk en veel te snel plaats, want het is te weinig betrouwbaar als men aan de
hand van een werkelijkheid, opgevat als objectief gegeven, oordeelt over
iemands verdriet. Men heeft te weinig
nagedacht over wat werkelijkheid is. Is dat de werkelijkheid van de psychologie
of die van een verdrietig mens? Is dat de werkelijkheid, zoals die gedacht
wordt door een filosoof, of is dat de werkelijkheid van alledag, of is dat de
werkelijkheid die de werkelijkheid overstijgt, zoals die voorkomt in een
dichterlijke inspiratie of een andere grondervaring?
- Vraagtekens worden er ook
geplaatst bij het impliciete uitgangspunt dat men op basis van vele
onderzoekingen van rouwenden, komt tot een gemiddeld gedrag op basis van de
gegeven antwoorden. Een groot probleem
is immers, dat men dat gemiddelde als het beste interpreteert. Deze vorm van diagnostiseren kan worden afgewezen want men kwantificeert
antwoorden zonder rekening te houden met de kwaliteit ervan. Het lijkt
onmogelijk, dat men op basis van een optelsom van ongelijkwaardige antwoorden
(scores) komt tot een normering van verdriet. De achterliggende filosofie
is mechanisch-analytisch en de psycholoog is een 'operator' die de procedure
nauwkeurig dient uit te voeren. Naar analogie van de medische ziekteleer
tracht hij de rouwende te genezen op basis van gediagnostiseerde problemen en
uitgekiende therapie.
2.1.2 Pathologie
Het is problematisch dat
psychologen op basis van specialistische kennis van rouwprocessen zich het
recht toeëigenen te bepalen welk gedragingen, als
normaal beschouwd worden, omdat ze overeenkomen met een statistisch gemiddelde en welke
pathologisch zijn, omdat ze afwijken van dat statistisch gemiddelde. Naar
mijn overtuiging vinden met name in de gedragstherapie dergelijke diagnoses
vaak ongefundeerd plaats. Zowel de vaststelling van pathologie op basis van
algemene normen, als de therapie die gebaseerd is op die diagnose, wordt
afgewezen.
Wellicht wordt onderschat
welke negatieve invloed het heeft mensen
in nood te kategoriseren en te rubriceren. Het
risico is niet denkbeeldig dat men de zwakte en de incompetentie van een
verdrietige mens vergroot, en hem diep kwetst als men zijn langdurig en
diepgaand verdriet pathologisch noemt. De alteriteit
van een rouwende wordt dan gereduceerd tot een bepaalde categorie die
beantwoordt aan door de wetenschap vastgestelde eigenschappen en kenmerken op
basis waarvan een diagnose wordt gesteld, waarna medicijnen of een therapie worden voorgeschreven ter
genezing. In feite legt men dan criteria aan op basis waarvan men komt tot
systematische diskwalificatie en kleinering van mensen die bepaalde eigenschappen
bezitten en "afwijkende" gedragingen vertonen.
Opvallend is dat rouw, in de American
Psychiatric Association's
Diagnostic and Statistical
Manual of Mental Disorders.
Vol. 111, Washington, 1980.) als een depressie-achtig syndroom, gedurende de
eerste drie maanden, wordt beschouwd als normaal en niet als een afwijking of
een ziekte. Als dat gedrag zich echter binnen die tijd niet wijzigt, wordt (ook
door hen) zulk gedrag als abnormaal en afwijkend beschouwd. Men is van mening
dat, als dit gedrag langer voortduurt, het in de maalstroom van de pathologie
terecht komt. Deze stellige diagnose is bevreemdend en voorbarig, omdat de
mens door de eeuwen heen geconfronteerd is met onzekere en wisselende criteria
van pathologie en gezondheid.
2.2 Kritiek op het beheersmatig
aspect van het fasenmodel
2.2.0 Vooraf
In het volgende gedeelte worden
kritische kanttekeningen geplaatst bij het fasenmodel,
die in het vervolg van mijn onderzoek nog uitvoerig aan de orde komen
2.2.1 Het intellectualisme
Een vierde bezwaar tegen het fasenmodel is dat deze theorie een intellectualistische
inslag heeft. Achter dit model steekt de wetenschapsman die het rouwproces
cognitief wil plaatsen en zo duidelijk mogelijk wil diagnostiseren,
construeren, ordenen
en verklaren. Een dergelijke
psycholoog is zo druk bezig met het organiseren en rangschikken van gegevens,
dat hij nauwelijks oog kan hebben voor de verdrietervaring van de verdrietige zelf.
Zonder daar uitgebreid op in te
gaan wil ik benadrukken dat aan een professioneel helper twee voorname eisen
gesteld worden nl. het persoonlijk
engagement en de deskundigheid om de juiste hulp te kunnen bieden in het
begeleiden van een levensproces van een mens in nood. De professionele helper
zal zich buiten zijn strikte professionele rol moeten begeven om een contact
van persoon tot persoon te doen lukken.
2.2.2 Autonomie
2.2.2.1 Het causa-sui
beginsel
Het is bijna vanzelfsprekend dat
het beheersmatige fasenmodel zonder enige bedenking
kiest voor het eindpunt van het rouwen,, als een integratie in de maatschappij,
door een autonoom persoon. Zowel het fasenmodel als
de beheersmatige maatschappij zijn immers in hun te bereiken doelstelling
gericht op het het goed functioneren in de
maatschappij..
Ter verduidelijking verwijs ik
naar de opvatting van Hollak die stelt dat hoe complex de westerse cultuur ook
moge zijn, zij een eindeloze variatie is op één grondthema : het beginsel van
causa sui.( Voetnoot
J. Hollak, Van causa sui tot autonomie, Hilversum 1966). Dit causa-sui-beginsel komt volgens
hem duidelijk tot uiting in het westerse moderne mensbeeld van een subject dat
zichzelf ziet als autonoom en zichzelf handhaaft tegenover de dreiging van
ziekte en dood. In het leven gaat het om zelf-handhaving,
zelf-verwerkelijking, zelf-ontplooiing
en autonomie. Dit causa-sui-beginsel
is de basis voor de moderne rationaliteit.
Bovendien leidt dit beginsel tot het verheerlijken van processen die
zelfstandig kunnen optreden zoals automatiseringsprocessen en cybernetische
systemen en tot een vertechnisering van de cultuur. Tenslotte leidt het causa-sui-beginsel tot het veilig
stellen van de eigen belangen door onder meer het afsluiten van verzekeringen.
2.2.2.2 Bezwaren
Grote bezwaren kunnen ingebracht
worden tegen het gegeven dat een (rouw)therapie
gericht is op een dergelijke autonomie, terwijl er geen aandacht is
voor andere aspecten van het rouwen, zoals de vraag of het sterven van een
kind en het verdriet daarover van betekenis
kunnen zijn voor het verdere leven en zo ja van welke betekenis dan.
Bovendien kan men er een
kanttekening bij plaatsen dat er zonder
discussie van uit wordt gegaan dat autonomie, die een mens in de ervaring van
het lijden ontglipt, hersteld dient te worden, zodat een mens weer zo snel
mogelijk in staat is tot optimaal functioneren in de maatschappij waarin
echter nauwelijks of geen plaats is voor verdriet.
Deze doelstelling lijkt niet
alleen te beperkt, maar men kan ook grote twijfels hebben over de juistheid er
van, want het is
een belangrijke vraag of therapie inderdaad
gericht moet zijn op versterken van autonomie.
Wellicht is het een misverstand
in een dergelijke therapie, dat een mens de dingen, het gebeuren, het lijden,
de angst, het heimwee in de hand moet hebben en dient te beheersen.(Voetnoot In
mijn onderzoek komt dit probleem uitvoerig aan de orde)
2.2.3 Het egoïsme van verdriet
Er kan ook bezwaar gemaakt
worden tegen tegen het feit dat men in de therapie
die gebaseerd is op het fasenproces rouw te veel
benadert als een losstaand niet goed verlopend proces. Men dreigt immers te vergeten, dat er geen
twijfel mogelijk is aan het feit dat rouw veroorzaakt wordt door verdriet, en
verdriet op zijn beurt door een verlies. (Voetnoot, Cornelis Verhoeven,
Het leedwezen ..... p.17) De therapie is slechts gericht op het genezen
van de cliënt en daardoor wordt versterkt dat verdrietig zijn een egocentrisch en wellicht egoïstisch gebeuren
is. Dat rouwen een uiting is van liefde en verdriet ten aanzien van de
gestorvene is nauwelijks aan de orde in het zakelijke fasenproces.
De liefde is echter van groot
belang want zij heeft een dubbel funerair aspect. Aan de ene kant verzet zij
zich tegen het sterven van een geliefde: "Beminnen is willen dat de
beminde niet zal sterven." Gabriël Marcel zegt het treffend:
"Aimer un être, c'est dire: toi, tu ne mourras pas." (Voetnoot Homo Viator, 205). Hoewel die liefde sterker
wil zijn dan de dood, is de wens in feite niets anders dan een poging, maar dan
een die samen gaat met het smartelijk weten,- dat vaak genegeerd wordt-, dat
die wens en die poging tot mislukken
gedoemd zijn. (Voetnoot Verhoeven, 28). Aan de andere kant houdt die
liefde de bereidheid in na de dood van de geliefde te rouwen.
Verhoeven zegt het aldus: "Een
geliefde is bij definitie iemand, die zal treuren als wij gestorven zijn,
iemand dus, wiens bestaan zozeer in het onze doordringt, dat de dood van de
een, ook voor de ander een dood betekent." (Voetnoot Verhoeven
, Het leedwezen p.30)
Wanneer de rouw in een voorspelbaar model wordt geplaatst met de
bedoeling een verdrietig mens te verlossen van zijn rouw en van zijn verdriet,
gaat men volledig voorbij aan het feit
dat
het belangrijk is te gedenken en zich te herinneren vanuit
een liefde, die er onder meer op gericht is dat de overledene niet vergeten
wordt. Zolang er nog iemand is die zich zijn naam herinnert, is de
gestorvene immers niet helemaal verdwenen en weggevlakt.
In dit verband is het belangrijk
om te signaleren, dat in tegenstelling tot de Duitse, Franse, Britse en Belgische inscriptie op de graven van de
vele soldaten die gesneuveld zijn in de wereldoorlogen: "Onbekende
soldaat, gesneuveld voor het vaderland", de Britse luidt: "Known unto God." Eigenlijk betekent dit dat de soldaat die
daar begraven ligt, niet helemaal onbekend en anoniem is en dat zijn naam moet
blijven bestaan.
In het volgende hoofdstuk
probeer ik meer zicht te krijgen op de utope van een
beheersmatige maatschappij door een omweg te maken naar een roman van Mas Dendermomde: De wereld gaat aan vlijt ten onder.
3. Een omweg naar een roman om
het verzet tegen het ideaal van het beheersmatige te versterken
3.0 Vooraf
In dit gedeelte geef ik aandacht
aan een boek van Max Dendermonde
waarin hij op literaire wijze
het beheersmatig denken aan de kaak stelt. Ik maak die kleine omweg omdat ik
het huidige beheersmatig denken en de steeds grotere invloed van techniek en
wetenschap als een bedreiging beschouw voor de ontwikkeling van de mens.
Vervolgens trek ik de conclusie
dat het beheersmatig denken met name de treurende mens bedreigt.
3.1 Een utopie
In de literatuur verzet men zich
tegen het optimisme van het beheersmatige vooruitgangsdenken. Als voorbeeld
daarvan dient de roman van Max Dendermonde, De wereld gaat aan vlijt ten
onder, waaraan door Achterhuis in een lezing aandacht wordt besteed vanuit
de gedachte dat de ideale samenleving, waarin de mens heer en meester is, zich
weerspiegelt in de verschillende utopieën die samenvallen met de lange weg naar
vooruitgang. (Voetnoot Zie Hans Achterhuis, In elke utopie schuilt een
nachtmerrie, Filosofia lezing d.d. 1 april
1994).
De utopie waar Achterhuis op
doelt, is een opvatting die als belangrijkste kenmerk heeft dat vanuit een
vooruitgangsgeloof en een vast vertrouwen in de rede de ideale samenleving
maakbaar is. Achterhuis stelt, en ik onderschrijf zijn opvatting, dat er binnen het beheersmatig
denken een grote droom, een "utopie" aanwezig is en dat het
uitgangspunt ten aanzien van het beheersbare van de werkelijkheid niets anders
is dan een utopie, hoewel die als
zodanig door verscheidene wetenschappers
niet geac
cepteerd wordt. Volgens henzelf is de mogelijkheid van steeds grotere
technocratische beheersing van het leven
geen utopie maar een bereikbaar ideaal.
Om zijn opvatting te onderstrepen verwijst hij naar een boek van Max
Dendermonde.
3.1.1 De wereld gaat aan vlijt
ten onder
In de roman van Max Dendermonde:
De wereld gaat aan vlijt ten onder, komen de hoofdlijnen van een
utopische maatschappij duidelijk naar
voren. Alle beperkingen van de mens verdwijnen door toepassing van technische
hulpmiddelen.
- Vader Pousekovsky
heft de beperkingen van tijd en plaats op door de mogelijkheid te creëren dood
en levend materiaal radiatomisch te verplaatsen.
Vliegtuigen zijn overbodig en legers kunnen in een oogwenk overgebracht worden
naar bedreigde punten. De natuurlijke omgeving van de mens wordt terwille van de mens door de techniek omgevormd en tijd en
plaats spelen geen rol meer van betekenis.
- Stiefzoon Bert ontwikkelt een
vertaalmachine die elke taal in een
andere gewenste taal kan overzetten, met de uiteindelijke bedoeling te komen
tot één taal voor alle mensen.
Hiermee is de bouw van de toren
van Babel te vergelijken, want de mens die deze toren tot in de hemel wilde
laten reiken- het beeld van een utopie- was één van taal en spraak. Ook de
hedendaagse techniek zoekt naar een uniforme communicatietaal die voor iedereen
beschikbaar en te begrijpen zal zijn. De moderne vertaalmachine en het streven
naar één computertaal heeft als hoofddoel dat de mensen elkaar altijd en overal
verstaan.
- Dochter Helen zoekt naar de
mogelijkheid dat alle mensen zich onder alle omstandigheden happy kunnen voelen
en ontdekt daartoe een synthetisch hormoonpreparaat. Deze chemische aanpak om
te komen tot geluk vinden we ook bij Huxley (Brave New World). Het gaat
bij beiden om een samenleven in een fantastische harmonie. Mocht iemand toch
ongelukkig dreigen te worden dan is er in de heerlijke nieuwe wereld van Huxley
altijd nog de wonderpil soma die alle ellende als sneeuw voor de zon
doet verdwijnen.
- Stiefzoon William tracht een
spiegel te ontwikkelen waarin alles op aarde en in het heelal te zien valt. Er
zijn geen geheimen meer, want alle gebeurtenissen zijn zichtbaar.
Het zal duidelijk zijn dat het
de bedoeling van de hele familie Pousekovsky is, door
technologie en wetenschap de mens te verlossen van zijn beperkingen, en
ongeluk definitief uit te sluiten.
3.1.2 Het individuele
Helen ontdekt echter als eerste de keerzijde van dit ideaal
als zij in haar verliefdheid voor Alec Weatherhood,
de hoofdpersoon van het boek, toegeeft aan haar verwarde gevoelens van liefde en verlangen. Met het bewust worden
van het individu-zijn en in het besef van haar verlangens en andere gevoelens,
verdwijnt de utopie. Op het eerste gezicht leek voor Helen het volmaakte geluk
langs technologische weg bereikbaar door middel van farmaceutica of
conditionering van de omgeving, maar dit blijkt schijn als er een echt individu
optreedt, want dan wordt de utopie ontmaskerd.
3.2 Het moderne beheersmatig
denken
Na de korte bespreking van de
utopie als literair genre, geef ik nu enkele kenmerken van de moderne utopie
van het beheersmatig denken
3.2.1 Het individuele verhaal
verdwijnt
Volgens Achterhuis is een
belangrijk kenmerk van de utopie van de beheersing van het leven door de
techniek, dat er geen individuele verhalen verteld kunnen worden. Door de
zeer sterke technische vooruitgang raakt het persoonlijke verhaal in de
verdrukking, omdat het er niet zoveel meer toe doet. Met name voor lijdende
mensen is dit een ontwikkeling die vervreemdend werkt, omdat zij juist aandacht
vragen voor hun verhaal.
In het boek News from Nowhere (Voetnoot.
schrijver opzoeken) waarin iedereen te pas en te onpas beweert: We feel so happy, is verhalen vertellen reactionair, want de
mensen leven in een eeuwig heden zonder interesse voor verleden en toekomst.
"Geen enkel gevoel mag te diep gaan, dat is maar sentimenteel en men leeft
gemakkelijk, easy-going, in een eeuwigdurende
vakantie. Er bestaat geen enkele ruzie en de opvoeding is anti-autoritair.
Over de bewoners is geen enkel verhaal te vertellen.
Ook Orwell maakt in zijn
beschrijving van Newspeak duidelijk,
dat het in deze taal uitgesloten is tot
associaties bij woorden te komen, zodat er alleen maar sprake kan zijn van
eenduidige informatie-overdracht en ook hier
verdwijnen de verhalen.
Ook de huidige computertaal als
eenheidstaal belemmert het vertellen van verhalen, want iemand die zich moet
bedienen van de mondiaal uniforme communicatietaal
zal nooit tot een eigen persoonlijk verhaal kunnen komen.
3.2.2 De naam wordt onbelangrijk
Bovendien is een kenmerk dat de
mensen die wonen in een moderne utopie,
waarin veel beheerst wordt door de techniek meestal geen eigennaam hebben,
maar aangeduid worden door een letter of
een cijfer, waardoor persoonlijke verschillen wegvallen, omdat ze er niet toe
doen. Te denken valt aan leger, ziekenhuis, inrichting, grote stad,
universiteit, scholengemeenschap, multinationals en andere grote bedrijven,
lopende band arbeiders, bejaardenhuizen, verpleegtehuizen, hotels, vermaakcentra etc., want ook daar gaat het om duidelijkheid
en efficiency zodat mensen niet onder
hun naam, maar onder een nummer in de computer worden ingevoerd en ook daar doen persoonlijke situaties en
levensverhalen er steeds minder toe.
3.2.3 Er
bestaan geen geheimen meer
Ook in de "Big Brother" van Orwell is in een of andere vorm een
utopie aanwezig, namelijk in het gegeven dat alles voor iedereen zichtbaar
moet zijn en dat er geen geheimen mogen bestaan. Ook Foucault
verwijst hiernaar als hij stelt dat onze westerse maatschappij die gericht is op geluk panoptisch is, want als men het
grootste geluk voor het grootste aantal mensen wil bereiken moet alles voor
iedereen zichtbaar zijn. In onze moderne westerse maatschappij is deze aanwezig
in de vorm van de informatietechnologie en de media die alles bloot leggen
wat er maar bloot te leggen valt, zodat er geen geheimen meer zijn.
Iedereen heeft een eigen sofi-nummer en wordt daardoor zelf een nummer. Met behulp van een computer kunnen alle persoonlijke gegevens gekoppeld worden, zodat er geen geheimen meer
bestaan. In zo'n beheersbare maatschappij verdwijnt de betovering om plaats
te maken voor technologische beheersing. Velen denken te weten hoe de werkelijkheid
in elkaar zit, maar de kunst, de literatuur en misschien ook de filosofie
hebben te maken met datgene wat vóór het beheersbare ligt en dat het tegelijkertijd
overstijgt.
3.3 De dreiging van de utopie
van het beheersmatig denken.
Met enige nadruk verwijs ik naar
het beroemde citaat van de Russische filosoof Berdjajew
bij 'Brave New World' waarin hij zijn bezorgdheid uit voor de dreiging dat
dergelijke utopieën, waarin de techniek en de wetenschap zegevieren, gerealiseerd
worden, maar waarin hij tegelijk zijn hoop vestigt op met name intellectuelen
om dat te verhinderen : "Utopieën blijken veel uitvoerbaarder dan men
vroeger dacht. En wij staan tegenwoordig voor een heel wat angstwekkender
vraag: Hoe kan men vermijden dat zij voorgoed worden verwezenlijkt? .....Het
leven beweegt zich in de richting van utopieën. En misschien staan wij aan het
begin van een nieuw tijdperk, waarin de intellectuelen en de ontwikkelde
klasse zullen gaan zinnen op middelen om utopieën te voorkomen en terug te
keren tot een niet-utopische, minder "volmaakte" en vrijere
samenleving."
3.4 Een eerste conclusie
3.4.1 De utopie bestaat
Op basis van het bovenstaande
kan geconcludeerd worden, dat in de Westeuropese maatschappij het geloof in technocratische
vooruitgang door middel van de rede sterk aanwezig is, en dat in die
maatschappij weinig plaats is voor persoonlijk lijden.
Door de sterke vooruitgang van de techniek met name binnen de
geneeskunde stijgt de gemiddelde leeftijd waarop mensen sterven, is pijn niet
meer nodig door de mogelijkheid dat de patiënt bij pijn zichzelf computergestuurd
zeer kleine doses medicijnen kan toedienen, kunnen veel te vroeggeborenen
door technische ingrepen in het leven worden gehouden, is het mogelijk door ver
doorgevoerde specialisaties mensen te opereren aan zeer ernstige kwalen, rukt
het gebruik van medicijnen binnen de psychiatrie geweldig op, kunnen vrouwen
zelf bepalen wanneer ze een kind 'nemen', en kan het leven op allerlei manieren
bijna onuitputtelijk met behulp van de wetenschap gerekt worden. Binnen die
maatschappij leeft de utopie dat het bijna onmogelijk is dat kinderen sterven
en als het al gebeurt, is men er van overtuigd dat het nooit bij zichzelf
plaatsvindt, maar altijd bij anderen.
3.4.2 De utopie wordt bedreigd,
maar wint van een verdrietig mens.
Als er dan toch een eigen kind
sterft, valt het kaartenhuis van de utopie volledig in elkaar en verdwijnt het
geloof in zichzelf en in al die anderen die voortrazen in de carrousel van de
westerse maatschappij. Sommigen stappen even, en anderen iets langer uit de
draaimolen van de voortrazende jachtige massa, maar de meesten gunnen zich
zelfs geen tijd om te troosten, omdat ze gericht zijn op andere prioriteiten.
Ze ijlen voort in hun jacht naar status, bezit en geluk.
De verdrietige mens die treurt
om zijn kind, wordt eenzaam, komt in een leegte terecht in een maatschappij
die hij niet meer verstaat en die hem niet meer als verdrietige accepteert. Hij
heeft de keus het verdriet te negeren en te ontkennen, opdat hij weer een
plaats binnen de utopie heeft, of hij kiest voor het eenzame verdriet en voelt
zich dan niet meer thuis in de westerse maatschappij. Uiteindelijk gaat hij ten einde raad naar rouwtherapie
die hem weer terug wil voeren naar de beheersmatige maatschappij. In de
beheersmatige benadering van het rouwproces wordt er immers van uitgegaan, dat
verdriet manipuleerbaar is en dat de crisis waarin de verdrietige zich bevindt,
zo snel mogelijk opgeheven dient te worden, zodat het voor de cliënt weer
mogelijk wordt goed te functioneren in
de maatschappij.
3.4.3 Een paradoxale situatie
In feite wordt hij geconfronteerd
met een paradoxale situatie, want aan de ene kant wil hij terug naar de tijd
dat zijn kind nog leefde, aan de andere kant kiest hij niet meer voor die
situatie, omdat hij door de individuele verlieservaring geconfronteerd is met
de waanzin van de utopische
maatschappij, waarin hij desondanks toch leeft en waarbinnen hij bovendien ook
ruimschoots gebruik maakt van de "weldaden" van de techniek.
Hoe kan hij leven in deze
technocratische maatschappij en tegelijkertijd leven met zijn individuele verdriet
en met zeer veel vragen, want vragen zijn er:
Waarom moest mij dit overkomen,
waarom sterven jonge kinderen en blijven oude, zieke, gebrekkige, bejaarden,
van wie er velen naar de dood verlangen, leven. Wat is de zin van zo'n kort
leven? Hoe ga ik om met al die mysteries.
Hoe ga ik om met mijn eigen
verdriet?
In de loop van mijn onderzoek
komt met name de waarom-vraag uitgebreid aan de orde,
maar eerst besteed ik in het volgende gedeelte ven dit hoofdstuk aandacht aan
het troosten van verdrietigen, zoals dat onder meer
in het genre van de 'consolationes plaats vond.
4 CONSOLATIONES
4.0 Vooraf
Nadat er in het voorafgaande
gedeelte aandacht is besteed aan het bestrijden van rouw als gevolg van
een verlies van een geliefde door de dood, wordt nu de blik gericht op het
zoeken naar troost voor treurenden.
Allereerst wordt beknopt
aangegeven dat de presocratische filosofie, in
tegenstelling met het denken in de prefilosofische
tijd, het lot van een mens tracht te verzachten door het te begrijpen en te
verklaren. Belangrijk voor mijn onderzoek is, dat de macht buiten de mens,
wordt afgebroken, terwijl er tegelijkertijd een macht in de mens (een
autonomie) wordt opgebouwd.
Daarna wordt de blik gericht op
de consolationes in het algemeen om daarna aandacht
te geven aan een troostbrief van Servius Sculpius aan Cicero. Ik behandel de brief tamelijk
uitvoerig, om dat ik me afvraag of een dergelijke brief mij zou troosten.
Hierna wordt ingegaan op de
moderne RET therapie, omdat deze gebaseerd is op opvattingen van de
Stoïcijnen.
Uiteindelijk vraag ik mij af, of
deze omweg een verdrietig mens verder
brengt in zijn omgang met het verlies van zijn kind door de dood
4.1 Het prefilosofische
Griekse denken
In het Griekse denken zag in de prefilosofische tijd de mens zich als klein wezen in een
universum dat volledig werd beheerst door goddelijke krachten. Bij Homerus
onder meer werden de levens van mensen bepaald door de beschikking van de
goden, zodat het duidelijk was, dat de mens zijn eigen leven niet in
eigen hand had en zelfs zonder het te weten, meewerkte aan de eigen ondergang,
zoals de dappere helden in de Griekse tragedies de eigen ondergang en het lot
op heroïsche en tegelijk tragische wijze op zich namen.
Belangrijk is ook het begrip moira dat bij Homerus duidt op een macht die buiten de
mens ligt en die later bij Hesiodos gepersonificeerd werd in de schikgodinnen: Atropos, Lachesis en Klotho.
Tegen deze macht buiten de mens
ontstond verzet vanuit de filosofie, maar in feite ontstond er een nieuwe
macht die niet buiten de mens, maar in de mens zich bevond.
4.2 HET TRAGISCHE WORDT
OVERWONNEN DOOR DE MACHT VAN HET WETEN
De vroeg-Griekse filosofen verzetten zich tegen
de opvatting
dat het lot van een mens in
handen zou zijn van de goden of van bovennatuurlijke krachten. De Presocraten leggen de nadruk niet op het ondergaan van het
lot, maar meer op het verklaren van datgene wat er gebeurt. Ook de socratische
mens laat zoals Nietzsche het zegt in De geboorte van de Tragedie, de
tragische levenshouding achter zich, omdat hij gelooft in de macht van het
weten. ( Voetnoot Zie F.Nietzsche, Sämtliche Werke. Kritische Studienausgabe, Berlin 1980).
Volgens Martha Nussbaum is Plato op zoek naar een leven zonder broosheid
en heeft hij de intentie het lot te beheersen door het op een streng rationale
wijze te benaderen (Voetnoot, M.Nussbaum, The fragility of
Goodness, Cambridge 1986).
Ook Runia
benadrukt dat de Griekse filosofen vooral willen beheersen door te begrijpen
en dat het ideaal niet is heroïsche beleving, maar rationele verklaring.
Deze verklaring zet aan tot bepaald
handelen, waardoor de menselijke kwetsbaarheid tot een minimum wordt
teruggebracht.( Voetnoot. Douwe Runia,Noodlot,
toeval en de ervaring van het kwade, In Het lot in eigen hand? onder
redactie van Paul van Tongeren, Baarn 1994, 59)
4.3 De consolationes
Onder consolatio
wordt in engere zin verstaan een geschrift dat opgesteld is naar aanleiding van
een sterfgeval met als doel het verdriet van de nabestaanden te verminderen of
zelfs te doen verdwijnen. In bredere zin is het geschreven met de bedoeling dat
degene die het leest steun kan ontvangen bij allerlei tegenspoeden. (Voetnoot,
R. Kassel, Untersuchungen zur griechischen
und römischen Konsolationsliteratur, München 1985,p. 3)
Naast de filosofie heeft de
retorica grote invloed gehad op het genre van de consolatio.
De retoren legden namelijk vooral de nadruk op het opzetten van een methode
voor het troosten en stelden allerlei eisen aan de woordkeus en de opbouw.
Beroemd is hun bindende schema van lamentatio,
laudatio en consolatio.( Voetnoot
Ook in onze tijd zien we in de benadering van verdrietigen
vaak dezelfde volgorde. Mem treurt mee, prijst de gestorvene en spreekt daarin
en daarna troostende woorden).
Om wat meer zicht te krijgen op
de manier van troosten wordt tamelijk uitgebreid aandacht geschonken aan een
beroemde Stocijnse troostbrief, waarna een eerste
commentaar zal worden gegeven.
4.3.1 Troostbrief van Servius Sculpius aan Cicero
Servius Sculpius
schrijft aan Cicero een brief
naar aanleiding van het sterven van zijn dochter Tullia.
- Na in de eerste volzinnen
Cicero zijn medeleven betuigd te hebben, stelt hij hem de volgende vragen: "Hoe
komt het toch dat uw persoonlijk verdriet u zo ontstelt? Bedenk, hoe tot nog
toe de fortuin met ons gehandeld heeft; bedenk, dat ons ontnomen is wat de
mensen niet minder dierbaar moet zijn dan hun kinderen: Het vaderland, het aanzien,
de achting, onze ambten. Wat kon door deze ene onaangename gebeurtenis
die er nu nog bijgekomen is, aan uw verdriet nog toegevoegd worden? Of welke
door dergelijke zaken gehanteerde geest moet niet allang een soort eelt
ontwikkeld hebben en alles voor betrekkelijk onbelangrijk houden?
Uit deze vragen komt duidelijk
naar voren dat Cicero zich dient te beheersen, want de fortuin heeft hem al zo
veel leed gebracht dat het verliezen van een kind het verdriet niet erger kan maken. Hij moet al eelt op zijn ziel
hebben en de betrekkelijkheid van alles
wat hem overkomt, inzien.
- In de volgende zinnen stelt de
briefschrijver dat zijn dochter niet zo slecht af is, omdat het "in
deze moeilijke tijden nog niet zo slecht vergaan is met hen, wie het vergund is
zonder pijn het leven met de dood te verwisselen."
- De volgende alinea is een
waarschuwing om niet te lang te lijden, want dat maakt het allemaal nog erger:
" Het is erg zijn kinderen
te verliezen, maar misschien is het nog erger hieraan te lijden en te blijven
lijden."
- Vervolgens verstelt de briefschrijver dat hij bij zijn terugkeer uit
Klein-Azië de steden Aegina, Megara,
Piraeus en Corinthe die eertijds bloeiende steden
waren, daar nu totaal verwoest zag liggen in een woest landschap vol ruïnes.
Hij vertolkt zijn gedachten aldus: "Ach moeten wij nietige mensen nu in
opstand komen, wanneer iemand van ons wier leven uiteraard zoveel korter is,
sterft of gedood wordt, wanneer op één plaats zoveel lijken van steden zomaar
neerliggen? Zou jij, Servius, je niet klein voelen en
bedenken dat je maar een mens bent?
- En dan komt een verbazende
zin: "Geloof mij, door deze gedachte werd ik niet weinig bemoedigd.
Hij geeft daarvan de volgende uitleg: Nog kort geleden zijn zoveel mannen van groot
aanzien omgekomen, is afbreuk gedaan aan de macht van het Romeinse volk
.... en is u nu ontredderd, omdat u afstand heeft moeten doen van het
nietige leven van één zwakke vrouw?" De vrouw is blijkbaar maatschappelijk gezien van weinig
belang en bovendien is het onjuist te treuren om het sterven van één mens als
er zoveel anderen sterven of gestorven zijn. Cicero geeft door zijn lijden veel
te veel aandacht aan het verliezen van één persoon, die ook nog een zwakke
vrouw is.
- Bovendien, aldus de briefschrijver, zou uw dochter, omdat ze maar een mens is,
als ze nu niet gestorven was toch over weinige jaren hebben moeten sterven.
In deze opvatting komt duidelijk
het relativeren van het leven naar voren.
Het kan er toch niet zoveel toedoen of een mens een paar jaar ouder
wordt of niet. Ten opzichte van de eeuwigheid zijn die paar jaren immers te
verwaarlozen. Het is eigenlijk uitstellen van verdriet als uw dochter was
blijven leven.
- Daarna zegt Sculpius het volgende:
"En u moet tenslotte niet vergeten, dat u Cicero bent en de man
die gewoon is anderen te onderrichten en raad te geven. Nu moet u de raad, die
u zelf aan anderen pleegt te geven, nu op uzelf toepassen en ter harte nemen."
Het is blijkbaar vanzelfsprekend dat een
man van een bepaald hoog niveau zich beheerst.
- Tenslotte zegt hij nog het
volgende: Als de mensen in de onderwereld nog enig gevoel hebben, wil uw
dochter vast niet dat u om haar verdrietig bent, want zij houdt van u.
Deze laatste opmerking ontneemt
Seneca elke mogelijkheid tot verdriet, want als hij treurt gaat hij blijkbaar
in tegen de wens van zijn dochter.
4.3.2 Verdriet moet verdwijnen
door redeneren
In bovengenoemde brief komt
duidelijk naar voren dat het sterven van een kind, moet worden afgewogen tegen
andere situaties die wellicht nog erger zijn. In feite wordt het verdriet
afgenomen.
Vervolgens wordt troost
aangeboden en verdriet opnieuw afgenomen door er op te wijzen dat de dochter
zonder pijn gestorven is.
Ook wordt gewaarschuwd niet te
lang te lijden, want dat is zinloos en maakt het gebeuren alleen maar erger.
Bovendien is het treuren om één
nietige vrouw niet terecht.
Tenslotte wordt verdriet
ontnomen omdat het niet past bij een man als Cicero en bovendien zal de dochter
verdriet om haar niet willen
Naar mijn opvatting zou een
dergelijke brief bedoeld als consolatio mij niet
troosten, maar diep wonden, omdat ik het doel, dat een mens leert op een
verstandelijke manier het verdriet te beëindigen niet kan onderstrepen..
4.4 De huidige situatie
We zien een vergelijkbare opvatting
in het fasenmodel, waarin een mens na het doorlopen
van enkele vastgestelde fasen in een betrekkelijk korte tijd in staat behoort
te zijn in de maatschappij terug te keren.
In feite sluit de brief van Servius Sculpius aan Cicero
immers tamelijk goed aan bij de rationele en beheersmatige manier van omgaan met treurenden
in onze tijd. Het probleem is echter dat vele treurenden
het niet redden in de beheersmatige maatschappij. Ze gaan in grote getale naar zelfhulpgroepen of leven
in eenzaamheid.
Na de vaststelling dat de
therapie die gebaseerd is op het fasenmodel
ontoereikend is, wordt de voorzichtige conclusie getrokken dat ook de consolationes niet toereikend zijn.
4.5 De RET therapie
Omdat de RET-therapie zich zeer
snel uitbreidt en omdat deze therapie als rouwtherapie veel wordt gehanteerd,
geef ik ruim aandacht aan deze belangrijke therapie.
4.5.1 De grondslag van de
therapie
Stoïsche ideeën hebben hun
actualiteit niet verloren. We vinden ze onder meer terug in de door Albert
Ellis ontwikkelde Rationeel-Emotive-Therapie(RET). (Voetnoot
Zie René Diekstra en Will F.M.Dassen,
Rationele therapie Amsterdam 1976). De grondlegger van deze therapie,
Albert Ellis, maakt duidelijk dat de ideeën welke ten grondslag liggen aan de
rationele therapie gevonden kunnen worden bij de Stoïcijnen en met name
bij Marcus Aurelius en Epictetus. Bij herhaling "citeert" Ellis uit het Encheiridon de volgende uitspraak: " Men are not disturbed by things
themselves, but by the views they take of them".( Voetnoot
(Voetnoot A.Ellis,
Rational emotiv therapy: Research data that support
the clinical and personality-hypothesis of RET and other modes of cognitive
therapy, in: The Counseling Psychologist,
1977,7,14)
4.5.2 Leven volgens de rede
Hij onderstreept dat het gaat
om te leven volgens de natuur en dat staat volgens hem gelijk met het leven
volgens de rede en daarnaar vastberaden
te handelen.
Ellis legt net als de Stoïcijnen
nadruk op apatheia, maar amendeert hun
opvattingen enigszins door te stellen dat menselijke emoties voornamelijk het
resultaat zijn van denken, waarbij hij denken opvat als 'mental
processing of words', kortweg self-talk
genoemd.
Belangrijk in de therapie is,
dat de mens door te analyseren ervaart
waardoor die emoties eigenlijk zijn ontstaan, maar nog fundamenteler is, dat
hij er naar dient te streven op rationele wijze controle over zijn
emoties te verkrijgen en ze te beheersen. Belangrijk is daarbij alle
irrationele oorzaken te ontdekken en uit te bannen. Volgens Ellis zijn
emotionele en psychische stoornissen vooral het gevolg van onlogisch en
irrationeel denken. Een mens kan zijn lijden verminderen als hij leert zijn rationeel
denken te maximaliseren en zijn irrationeel denken te minimaliseren.
4.5.3 Een emotionele stoornis
Ellis spreekt van een emotionele
stoornis, wanneer een persoon één of meer irrationele ideeën aanhangt, dat wil
zeggen, opvattingen heeft, die niet met de werkelijkheid overeenkomen.
Belangrijk is dat naar zijn
mening een emotionele stoornis niet primair ontstaat door een externe
gebeurtenis, maar door een bepaald idee over de werkelijkheid. Zeer
bekend is zijn ABC
ten aanzien van de anatomie van
emoties waarbij A staat voor de gebeurtenis, B voor de houding ten aanzien
daarvan en C de emotionele reactie er op. Deze volgorde impliceert dat de
emotionele reactie niet het gevolg is van een gebeuren, maar van de houding
ten aanzien daarvan.
Binnen het ABC van een emotie is
er sprake van een emotioneel probleem,
dus van een stoornis, als de houding ten aanzien van A gebaseerd is op
irrationele ideeën die niet verifieerbaar zijn.
4.5.4 Gesprekken en trainingen
zijn van groot belang
In deze therapie staat centraal
het via gesprekken opzoeken, begrijpen en daarna betwisten en veranderen van
een irrationeel idee. De therapeut is dus in deze aanpak directief en rationeel bezig
met het beïnvloeden van zijn cliënt.
Opvallend en ook zeer interessant
is dat Ellis gericht was op het veranderen van irrationele self-talk,
dus van het taalgebruik van de cliënt, die hij trainde in het afleren van het irrationeel gebruiken van woorden zoals,
verschrikkelijk, afschuwelijk., aangrijpend, overstelpend, en het aanleren van andere woorden die voortkomen uit een
rationeel taalgebruik. In zijn opvatting komt naar voren, dat door het corrigeren van irrationele self-talk,
irrationele ideeën worden afgeleerd. Hij ging zelfs zo ver dat hij, nadat hij de
cliënt geconfronteerd had met zijn irrationele ideeën en
irrationeel taalgebruik, met behulp van gedragsoefeningen
bepaalde gedragingen afleerde en andere aanleerde.
Hoofdzaak in de therapie is de
cliënt te leren op rationele wijze om te gaan met zichzelf en met de
gehele werkelijkheid door rationele zelfanalyse, rationeel
denken, rationele imaginatie
oefeningen, waarbij de persoon gevraagd wordt het gebeuren zich voor te
stellen. De therapie is gericht op specifieke rationele gedragsveranderingen,
met de bedoeling dat de cliënt zich
niet alleen in de huidige situatie, maar ook in een volgende moeilijke situatie
zichzelf kan redden.
4.5.5 De aanpak is directief
In tegenstelling met veel
non-directieve therapieën, geeft de therapeut directe concrete adviezen,
geeft ook zijn interpretatie van bepaalde uitingen en gedragingen, waarbij hij
zeer direct zijn goed- of afkeuring laat blijken. Hij confronteert met
situaties waar de cliënten bang voor zijn en laat ze ontdekken dat de angst overwonnen
kan worden door met datgene wat angst veroorzaakt rationeler om te
gaan, zodat een ander gedrag ontstaat.
Grote uitbreiding van de
therapie
De rationele therapie breidt
zich geweldig uit en het aantal rationele therapeuten stijgt wereldwijd. De
huidige maatschappij is blijkbaar een goede voedingsbodem voor een concrete,
zeer directe, rationele en efficiënte therapie met duidelijk zichtbare en
snelle veranderingen, waarbij de therapeut duidelijk en direct, zonder omhaal van woorden, zegt wat
er fout is en ook concreet aangeeft, welke veranderingen er moeten plaats
vinden.
De rationele aanpak van de
Stoïcijnen werkt blijkbaar nog steeds, want in de Ret
therapie gaat het er om het eigen gedrag met behulp van het verstand te
beheersen. Men are
not disturbed by the things themselves, but by the views they take of them. Een mens is niet verdrietig om een gebeuren, maar zijn verdriet wordt
bepaald door de manier waarop hij daarnaar kijkt en in dat kijken moet hij zijn
verstand gebruiken.
4.6 Hoe verder?
Net als de consolatio
heeft de Ret-therapie de doelstelling dat de mens
leert op een verstandelijke manier lijden te beëindigen. In feite heb ik tegen De RET therapie, in
grote lijnen dezelfde bezwaren als tegen de therapie die gebaseerd is op het fasenmodel, alsook tegen de consolatio.
Het is onnodig de bezwaren te herhalen, maar wellicht is het voldoende te
zeggen dat de rationele benadering, die door velen geapprecieerd wordt geen
enkele aandacht heeft voor het mysterie en voor datgene wat het verstand overstijgt.
Uit mijn onderzoek zal blijken dat met name het geheim en datgene wat niet te
begrijpen is van wezenlijk belang zijn. In het tweede en derde hoofdstuk kom ik
daar uitvoerig op terug
Beide therapieën zijn
ontoereikend. Daarom geef ik in een
volgend hoofdstuk aandacht aan een totaal andere therapeutische benadering,
maar eerst vraag ik mij nogmaals af, wat een mens in hemelsnaam moet doen, als
zijn kind gestorven is en hij tobt met een ontzettend verlies en met vele
vragen, waarop niemand hem kan antwoorden, terwijl hij zich niet thuis voelt in
de westerse maatschappij, geen troost vindt in een geloof aan God, geen goede
therapie kan vinden en zich alleen
gelaten voelt door de meeste mensen rondom hem.
In een volgend hoofdstuk probeer
ik wat meer verheldering te vinden hoe
om te gaan met het sterven van een kind
5 Vragen naar waarom?
In dit kernhoofdstuk van mijn onderzoek verdiep ik me in de vraag
die door treurenden
zeer veel gesteld wordt, namelijk de vraag naar het waarom van het
sterven van hun kind.
5.0 Vooraf
5.0.1 Een terugblik
In het eerste hoofdstuk heb ik enige informatie gegeven over psychotherapie die gebaseerd is op het
principe dat rouwen fasengewijs verloopt met als
laatste fase de herintegratie in de maatschappij. Daarna schonk ik aandacht
aan het veelgeraadpleegde boek van Ter Horst die aan rouwenden praktische adviezen geeft in de vorm van
doe-antwoorden.
In het vierde hoofdstuk richtte
ik mijn blik op de'consolationes' die geschreven zijn
met de bedoeling te troosten.
Zowel de psychotherapie, als de prakische adviezen als ook de consolationes
vind ik van belang in verband met de mogelijke vermindereing
van het diepe leed en de ontzettende pijn die ontstaat door het sterven van
een geliefde, maar naar mijn mening zijn ze ontoereikend, omdat ze 'slechts'
aandacht schenken aan het verminderen van leed en het verzachten van
pijn.
5.0.2 Opzet van dit hoofdstuk
In dit hoofdstuk vraag ik mij allererst af, of het alleen maar gaat om de vraag naar de
mogelijkheid van survival van verdrietigen.
Vervolgens wordt gezocht naar
een andere vraag en wordt geconstateerd dat de waarom-vraag
zeer vaak door treurenden wordt gesteld en dus een
belangrijke vraag moet zijn. Het blijkt echter dat deze vraag door de treurenden zelf, door de wetenschap en het beheersmatig
denken, wordt afgewezen.
In het volgernde
gedeelte wordt gesteld, dat de waarom-vraag toch een
goede vraag is, maar dan als 't volgt gesteld: Waarom gaat het, als een kind
sterft?
Vervolgens wordt ontdekt, dat er
toch nog een moeilijkheid is, omdat een mens die vraag zich niet kan toeëigenen.
In het laatste gedeelte wordt
een poging gedaan dichter bij de opvatting te komen dat een mens geen vragen
stelt, maar dat ze hem door de werkelijkheid worden gesteld, onder bepaalde
voorwaarden. Om wat meer duidelijkheid te verwerven over de mogelijkheden
dichter bij de werkelijkheid te komen, zodat een mens hoort waarom het gaat,
wordt aandacht geschonken aan de
grafrede die gehouden is op de begrafenis van Heidegger.
5.1 Consolatio
en psychotherapie zijn ontoereikend
Ik stel de vraag of het sterven
van een eigen kind slechts een onbarmhartig,
verschrikkelijk, verbijsterend en verdrietig gebeuren is, of het alleen een
nederlaag en een ontzettende pijn is, of dat het mogelijk is in het allerdiepste treuren, in de woestijn van het leven,
in de nacht van het bestaan, iets anders te ontdekken of te ontvangen.
De situatie is echter precair,
want, als een therapeut die wil genezen, door een verdrietig mens afgewezen
wordt en als de rationele benadering van de Stoïcijnen niet geaccepteerd wordt
en als God niet wordt beschouwd als de Grote Helper en als het ook niet gaat om
het stellen van doe-vragen en zelfs niet om troost, wat blijft er dan nog over
voor de overlevende die de liefde, de aandacht, de aanwezigheid, de woorden,
de blik, het hele lichaam, de aanraking
van de overledene op een indringende wijze, mist?
Is er een oplossing te vinden?
Kunnen we de juiste vragen stellen?
5.2 Zoeken naar de juiste vragen
In de boeken en verhalen die treurenden schrijven over het sterven van hun kind staat
regelmatig als belangrijke vraag Waarom?
(Voetnoot Boeken noemen)
5.2.1 Waarom?
In het ene woordje 'waarom'
liggen het wanhopig vragen, de immense verbijstering en ontzetting over het
gebeuren en de antwoordloze stilte en leegte na de
dood van een eigen kind. Steeds dieper dringt het tot de treurende door dat
zijn kind nooit meer terug komt, dat hij geen antwoorden krijgt op de vele vragen
en dat hij moet leven met gemis en leegte.
Hij zoekt naar steun om te leren
omgaan met het onoplosbare probleem:
- In de eerste plaats kan hij de vlucht voor de dood in onze
geseculariseerde maatschappij een uitweg uit het probleem noemen, maar in
feite komt hij dan niet eens aan het echte probleem toe, hoewel aan de onbewuste vluchtreactie toch een probleeembeleving ten grondslag ligt.
- Een andere uitweg is de
religie, voorzover ze de mens troost en verzoent met
de dood, maar ook dat is voor hem geen uitweg. In de geseculariseerde
maatschappij is de dood nog geen probleem, in de religie is de dood geen
probleem meer. In beide gevallen heeft de dood zijn scherpte, dat wil zeggen,
zijn onoplosbare problematiek verloren, maar dat geeft geen enkele steun.
- Ook een filosofie die door
redeneren de dood een plaats in het leven wil geven helpt hem niet want ook
deze ontwijkt het echte probleem van de dood.
Of de verlammende uitwerking van
de dood wordt opgeheven door vergetelheid, door gelovige overgave, of door
redelijke doordenking, steeds hebben we te maken met een poging een oplossing
aan te reiken waar geen oplossing is. Daarmee wordt een treurende niet
geholpen, want het echte probleem wordt ontweken. Hij blijft wanhopig vragen
naar het waarom en uiteindelijk stopt hij daarmee
maar de vraag blijft knagen.
5.2.1.1 De vraag naar waarom wordt door treurenden
afgewezen.
Hoewel mensen die geconfronteerd
worden met leed, zelf allerlei vragen stellen, is het pijnlijk voor een
nabestaande de waarom vraag, als zin-vraag, ten aanzien van het sterven van
een eigen kind, voorgelegd te krijgen door een ander. Het is belangrijk te
achterhalen hoe dit komt. Wellicht wordt de vraag niet goed gesteld, of wordt
de vragensteller niet goed begrepen. Misschien suggereert de vraag, dat er in
het sterven van een eigen kind iets
goeds aanwezig zou kunnen zijn voor de treurende. De vraag zou immers kunnen
slaan op de redenering dat het sterven van een kind, het leven zou kunnen
verrijken. Een dergelijke suggesties wondt en wordt afgewezen, want een
eventuele verrijking kan niet opwegen tegen zoveel verdriet. De verrijking
van het leven kan immers nooit ten koste gaan van een eigen kind. Iedere treurende
zou dan liever arm zijn gebleven. Het is absurd te accepteren dat een mens door
het sterven van een eigen kind rijker zou kunnen worden. (Voetnoot In de loop van mijn betoog zal ik ver
duidelijken dat een ander de
waarom vraag nooit kan stellen, omdat hij geen toegang heeft tot de
werkelijkheid waar de vraag vandaan komt. Hij is nooit in staat de
vraag goed te formuleren. Daarom zal zijn vraag nooit goed overkomen en
kan hij beter zwijgen).
De reactie is volkomen legitiem,
maar toch is het ingewikkelder. Ik wijs daarvoor naar een boek van de hoogleraar filosofie Nicholas Woltersdorff, waarin
hij op indringende wijze schrijft
over het plotselinge sterven van zijn zoon.
Hij schrijft in zijn boek op
bladzijde 17 dat het ontaard verkeerd is dat een kind vóór zijn ouders sterft,
maar op pagina 102 zegt hij het volgende: "Lijden kan ons goed doen -
kan een zegen zijn, iets om dankbaar voor te zijn. Dat heb ik geleerd." Blijkbaar
was het verschrikkelijke lijden van zo,n groot belang
voor zijn leven, dat hij er dankbaar voor was.
Misschien geeft Wolterstorff hier een belangrijke aanwijzing. Daarom zet ik
mijn zoektocht voort naar de meest belangrijke vraag.
5.2.1.2 De vraag naar waarom
past niet in de wetenschap
In de moderne wetenschappelijke filosofie van het subject
is het cogito vaak het funderende moment (Voetnoot
Braidotti32). Wetenschappen worden gelegitimeerd door het feit dat de mens
in staat is helder en transparant te denken volgens verificatie- en
legitimatie voorschriften, doordat hij een verbond gesloten heeft tussen denken
en bewustzijn. De zekerheid van het cartesiaanse cogito,
waarin geen plaats is voor illusie, droom, waanzin en ervaring van het
niet-denken (Voetnoot Br.69) verdwijnt als sneeuw voor de zon in een
crisissituatie, waarin blijkt dat de situatie op geen enkele manier door de
rede te beheersen valt. Het geloof in de hegemonie van het rationele zelf, als
rationele legitimerende instantie, vervalt en de greep die het meent te hebben
op de werkelijkheid is illusoir. De rationaliteit wordt grondig ter discussie
gesteld en de illusie dat alles te interpreteren valt, zakt als een
kaartenhuis in elkaar. Het vertoog, de wetenschap en de theorie geven geen
echte mogelijkheden, tot het verstaan van b.v. het sterven van een eigen kind.
Hoe meer de vragen over leven en dood
systematisch beantwoord worden hoe verder een mens afraakt van datgene waar
het om gaat in het leven en hoe oppervlakkiger hij omgaat met de wezenlijke
vragen in het leven. Door te verklaren ontneemt men de dood zijn scherpte en
laat men de onoplosbaarheid verloren gaan. Ik ervaar dat als een verlies
terwijl de wetenschapper dat als winst ziet en als een vooruitgang van de
wetenschap.
Het technisch discours is zelfs
een gevaar, niet omdat het technisch is, maar omdat het suggereert dat een
mens tot alles in staat is. Het kunnen dat de techniek ons voorhoudt, kleeft
ons zo vast aan, dat wij ongevoelig worden voor ons niet-kunnen, voor het
niet-beheersen. Daarmee neemt de techniek een spanning weg en dreigt te
ontspannen en zorgeloos te maken, waar juist een spanning dient te zijn.
5.2.1.3 Het beheersmatig denken
als antwoord op waarom wordt afgewezen
Essentieel voor het beheersmatig denken is dat de mens de
beschikking heeft over een scherp verstand, een frisse drang voorwaarts en een
goed gevulde gereedschapskist, want hij moet alles naar zijn hand kunnen
zetten om het in de hand te kunnen houden. Waar dat niet lukt, geldt het motto,
dat het nog niet lukt. Het uitbannen van verdriet is in deze opvatting
een kwestie van tijd. Hoe beter de wetenschap verdriet kan interpreteren hoe
minder verdrietig de mens hoeft te zijn. Verdriet kan via een
wetenschappelijke logische en rationele
bewerking causaal begrepen en daardoor met succes efficënt
bestreden worden. In feite zoekt men naar een ethiek die zich baseert op de
technocratische rationaliteit van beheersing en regulering.
Na de dood van God is de mens immrs genoodzaakt het heft zelf in handen te nemen op zoek
naar zijn heil dat blijkbaar niet te vinden is in het hiernamaals, maar in het
hier en nu. Het lijkt er op dat de mens steeds meer en meer na het geloof in
God een maakbaarheidsgeloof aanhangt.
Met name het beheersmatig
denken schiet tekort, omdat het juist
het tekortschieten niet als probleem ervaart en ook niet wil ervaren omdat het
alles wil oplossen. De waarom- vraag komt
als niet-rationele vraag niet eens aan de orde
Ondanks bovenstaande problemen
met de waarom-vraag, zet ik mijn zoektocht voort
naar de belangrijkste vraag of vragen,
omdat ik vanuit mijn voorverstaan niet accepteer dat
het sterven van mijn kind geen zin zou heben en van
geen betekenis zou zijn.
5.2.2 De belangrijkste vraag
Zonder ook maar de suggestie te
willen wekken dat ik het verdriet niet helemaal serieus benader in zijn diepe
ellende en zonder te suggereren, dat het niet belangrijk zou zijn van lijden
verlost te worden, zoek ik verder naar
de belangrijkste vraag of vragen die
gesteld kunnen worden aan mensen die treuren om het verlies van hun kind.
Voordat ik mijn zoektocht
voortzet benadruk ik echter eerst dat het sterven van mijn kind op indringende wijze werkzaam is in
mijn leven, dat het me heel veel doet en dat het me aan gaat of anders
uitgedrukt, dat het sterven mijn leven
beïnvloedt en dus van belang is voor mijn verdere leven. Tot mijn verrassing kunnen aan de vorige zin
opeens de volgende zeer belangrijke vragen worden ontleend :
(Hoe) is de gebeurtenis van
belang voor het leven?
(Hoe) is de gebeurtenis
werkzaam?
(Hoe) doet de gebeurtenis veel
in het leven?
Als de gebeurtenis van belang is
voor het leven, maakt deze dan duidelijk waarom het gaat in het leven?
(Wat) heeft de gebeurtenis te
maken met de manier waarop een mens verder leeft?
Waar gaat het om, wat zegt het en wat is het belang?
Tot mijn opluchting kan ik in
feite de vorige vragen samenvatten in één vraag, want eigenlijk ben ik weer
terug bij de waarom vraag, maar dan zo geformuleerd: Kan een verdrietig mens door datgene wat
hem overkomen is, ontdekken waarom het gaat in het leven?
De belangrijkste vraag is dus
toch de waarom vraag.
Dit is een kernpunt van mijn
onderzoek. Vanuit dit punt terugkijkend kan ik duidelijker stellen dat de
eerste gedachte dat het gaat om het verminderen van lijden ontoereikend is.
Vooruitkijkend wil ik mijn zoektocht voortzetten door in het tweede hoofdstuk
me te richten op de vraag hoe ik kan ervaren waarom het gaat om in het derde
hoofdstuk aan de orde te stellen wat
'waarom het gaat'inhoudt.
5.2.2.1 Er is
toch nog een moeilijkheid
Nu ik de vraag gevonden heb,
blijft nog over hoe ik de vraag kan toeëigenen, maar
dat blijkt voorbarig want er is helemaal geen mogelijkheid van toeëigenen van de vraag waarom het gaat als een kind
sterft. In een situatie van verdriet om het sterven van een geliefde ervaart
een mens immers, dat hij als subject anders gedacht moet worden dan een persoon
die zichzelf op een zinvolle manier kan realiseren, want in zo'n situatie is er geen sprake van zelfverwerkelijking
als toeëigening. We moeten dan meer denken aan het ek-sisteren dat wil zeggen het openstaan voor een
werkelijkheid, niet als een activiteit van een autonoom subject, maar als een
passiviteit en ontvankelijkheid.
De vraag : Kan een verdrietig
mens door datgene wat hem onverkomen is ontdekken
waarom het gaat in het leven?, moet opnieuw be- vraagd worden.
??????ik ben van mening dat het
ten diepste niet gaat om het stellen van de zinvraag ten aanzien van
het sterven van een geliefde en dat het
er ook niet om kàn gaan en zeker niet als die zin
gezocht wordt door mensen die het sterven
van een kind alleen abstract theoretisch en daardoor afstandelijk
benaderen. Een dergelijke benadering is alleen maar een nachtmerrie. Moet dan
de conclusie zijn dat het gebeuren zinloos is. Ook dat is geen juist alternatief.
5.2.2.2 Een nieuwe poging
Eigenlijk ben ik weer
vastgelopen, want misschien moet ik de vraag anders formuleren, of moet ik
zelfs ophouden met vragen stellen en ben ik te methodisch en daardoor wellicht beheersmatig bezig met
de belangrijkste vraag. Ik zeg wellicht
op een methodische wijze dat de vraag nooit methodisch bereikt kan worden en in
die zin kan mijn onderzoek nooit gelukken, maar kan ik slechts de problemen
aanraken, zonder de diepte van de echte vraag te ervaren. Ondanks dat waag ik
toch een poging.
Allererst tracht ik de vraag te
herformuleren, zodat het actieve subject verdwijnt en het niet zelf de vraag
stelt. De herformulering luidt
aldus: In het ervaren van het sterven
van een kind, heeft een mens de mogelijkheid te ervaren waarom het gaat.
5.2.2.3 Waarom het gaat is de kern van mijn onderzoek
'Waarom het gaat' kan een mens
dus niet zelf ontwikkelen, maar wordt duidelijk door het zich openstellen van
de mens voor wat er gebeurt en gebeurd is.
'Waarom het gaat is in feite een
geschenk van de werkelijkheid. Het is
met name belangrijk stil te staan bij het ontbrekende en dat te raadplegen,
want daaruit komen de vragen naar boven die niet verzonnen zijn door mensen,
want de mens stelt niet de vraag maar wordt gevraagd (Voetnoot Eldert willems, Hetzelfde anders, in Lier en Boog 1992
jrg.8 nr.29. 71- 88). Hoe meer de vragen systematisch benaderd worden, hoe
verder een mens verwijderd raakt waarom het gaat.
Waarom het gaat is de kern van
mijn onderzoek en daarom zal ik als prélude op hoofdstuk twee en drie in
dit gedeelte alleen maar proberen en beetje dichter bij 'waarom het gaat' te
komen als een kind sterft.
Allereerst tracht ik een beetje
dichterbij het mysterie (van het sterven van een kind) te komen, zonder dat ik
naar een precies antwoord streef op waarom het gaat, want dan zou ik het
mysterie ontkennen.
Ik ga daarvoor naar de grafrede
die gehouden werd op de begrafenis van Heidegger (Voetnoot:
Erinnerung an Martin Heidegger, Ansprache zur Beisetzung am 28.Mai 1976
uitgesproken door de godsdienstfilosoof B. Welte).
5.3 Enkele pogingen om dichter
bij 'waarom het gaat' te komen
5.3.1 Het aandachtig zoeken
Om dichterbij het mysterie te
komen voldoet niet een methodische
uitwerking van het probleem, maar wordt het filosoferen meer een aandachtig en
liefdevol vragen en zoeken rondom het gebeuren in om toegang te verkrijgen tot
het meest wezenlijke dat altijd een geheim blijft. In de grafrede van Heidegger
staat er het volgende over: " Martin Heidegger
ist nun selber
durch die Tür getreten. Wohin führt sie?" Niemand kan
het zeggen: "Was kein Wort sagt und kein
Bild malt, ist das Geheimnis. Heidegger suchte es immerfort. Er suchte es auf seinem Weg, und er suchte es im geheimnisvollen Geschick des Todes am meisten."
De dood heeft het geheim van het
zijn in zich, daarom is het toelaten van de dood (van een eigen kind) een weg
naar 'zijn', waarin het duidelijk wordt dat de mens zijn leven als sterfelijk
wezen voltrekt. De openheid van de mens tot dat wat er werkelijk is, of anders
gezegd het laten optreden van de werkelijkheid als werkelijkheid, geeft hem
openheid tot het zijn.
Daarom is denken niet hetzelfde
als begrijpen of verklaren, maar is het veel meer het komen tot een 'viering',
waarin er plaats is voor zuivere herinnering en gedenken, en bovendien voor
het uitspreken van de verwondering, omdat een mens de spreekbuis van de werkelijkheid
en de hoeder van 'zijn' mag wezen.
5.3.2 Het roepen uit de diepte
Misschien gaat het alleen om het
roepen uit de diepte: "De Profundis, aus der Tiefe, da ist der Psalm der aus der Tiefe der Gottesferne zum göttlichen Gott ruft. Der ruf, den Heidegger Nietsche zugedacht hat, war gewiss sein
eigener Ruf."(Voetnoot Idem)
Misschien is het mogelijk in de allerergste ervaring en in het allerdiepste treuren te wachten op de wenkende boden van
het 'goddelijke', want "Sie winken aus der Gegend des Sterbens, des Todes, des Nichts und des Seins und
der Weg des Heideggerschen Denkens
ging diesen Winken entgegen. ... Dahin war das ganze Denken dieses Grossen
Denkers unterwegs."
5.3.3 Het toelaten van de
sterfelijkheid
Misschien kunnen we dichter bij
het geheim komen van het sterven van een eigen kind als we
toelaten dat we zelf ook sterfelijk zijn, want daarin ligt het geheim'. In de
grafrede voor Heidegger staat het aldus: "Der
Tod birgt als der Schrein
des Nichts, das Wesen des Seins in sich. Der Tod ist als der Schrein des Nichts das Gebirge des seins." (Voetnoot Erinnerung
an Martin Heidegger)
Na deze korte omweg naar Heidegger, probeer ik nog meer mogeklijkheden
te vinden die toegang geven tot het wezenlijke dat altijd een geheim blijft
5.4 Enkele andere mogelijkheden
5.4.1 Zich openstellen voor de
werkelijkheid
Mijn uitgangspunt is dus dat een
ingrijpende gebeurtenis een mens duidelijk kan maken waarom het gaat in het
leven.
Dat gebeurt echter niet
automatisch. Als mensen zich niet openstellen en de werkelijkheid niet toelaten
wordt het zeer bedreigend, want dan toont de werkelijkheid zich niet en dan
gebeurt er niets, dan wordt alles weer vanzelfsprekend en dan rent een mens
weer voort in zijn jacht op welvaart en geluk.
Alleen waar iemand zich
openstelt kan het belangrijke ter sprake komen. Vanuit een nood en vanuit verlangen
gaat het er om te wachten op wat zich aandient, zoals Heidegger
ook heel zijn leven gewacht heeft op een wenk van de werkelijkheid. ( Voetnoot
Zie Erinnerung)
De werkelijkheid is een
woestijn en als dat toegelaten wordt, dan bestaat de mogelijkheid dat de werkelijkheid
naar een mens toe komt om voor een aandachtig liefdevol luisterend oor te vertellen
wat belangrijk is en wat niet.
Dit is echter uitzonderlijk,
want het is niet vanzelfsprekend dat de werkelijkheid iets zegt. Vaak zwijgt de
werkelijkheid in alle talen en is alles nietszeggend en kan de mens slechts
wachten.
Een mens maakt blijkbaar niet
zelf uit, of iets belangrijk is, of niet en dat is zeer frusterend
voor de moderne westerse mens.
5.4.2 Een mens stelt niet de
vragen, maar wordt gevraagd
Het gaat er dus niet om allerlei
vragen te stellen, want dan reageert de
werkelijkheid niet, maar het is wel nodig een vragende aandachtige liefdevolle
houding aan te nemen in een overgave, die wellicht zelf ook weer een gave is.
(Voetnoot. Deze houding komt nadrukkelijk aan de orde in de oratio
van de Joods/Christelijke mystiek,
waaraan ik in het derde hoofdstuk aandacht besteed).
Het gaat niet om het stellen van
vragen, maar veel meer om het luisteren en om te wachten op de vragen die
vanuit de werkelijkheid en met name vanuit de lege plekken gesteld worden. Ook
de waarom- vraag moet ingeslikt worden. Het is niet het meest
belangrijke te vragen naar de zin van verdriet om het sterven van een geliefde,
maar het gaat het er om in liefde te
treuren, te gedenken en zich te her-in-neren en zo daar doorheen dichter bij het geheim
te komen. Het gaat er uiteindelijk niet om dat een mens naar het gebeuren
teruggaat, maar dat het naar de mens toekomt en
de mens toelaat, als de mens er diepe aandacht voor heeft. De
gebeurtenis laat een mens denken of anders gezegd geeft hem te
denken
5.4.3 Geen toeëigening
van betekenis
De mens kan betekenis zich niet toeëigenen maar kan deze ontvangen van de werkelijkheid.
De werkelijkheid vraagt om diepe
luisterende aandacht, stil worden, leeg worden, loslaten, en zwijgen.
Het is een luisterend stil worden, het is het ophouden van vragen stellen
zodat we datgene kunnen ervaren, wat we dikwijls overschreeuwen met onze eigen
drukte, met onze begrippen en vooroordelen en met onze rationele benadering.
We zijn niet gericht op resultaat, oplossing of verklaring, want die doen de
werkelijkheid waarin een verdrietig mens verkeert slechts geweld aan en die
zijn een sta- in-de-weg bij de zoektocht naar de diepe werkelijkheid. Juist
door het stil worden, kunnen de allerdiepste
existentiële vragen, zoals de vraag naar de zin van het lijden ons worden
gegeven. We kunnen de vragen dan niet meer van ons afschuiven met intellectuele
schijn-antwoorden.
5.5 De werkelijkheid zegt waarom
het gaat
De werkelijkheid zegt me iets en
daardoor geeft het me een ander perspectief. Het geeft richting aan mijn leven
en het maakt duidelijk, waarom het gaat, in het leven want het heeft iets te
zeggen. In feite wordt in mijn leven de vanzelfsprekendheid afgebroken dat het
leven zo gaat zoals ik verwacht dat het
zal gaan. Het paradoxale is dat het me verontrust, dat het me letterlijk doet
sidderen, dat het huiveringwekkend en
gewelddadig is, maar juist daardoor gebeurt er iets. Door de diepe
grondervaring wordt het leven me een zorg, want er is iets in het geding: Het
zegt me waarom het gaat. Het sterven van een kind is van zo'n groot belang dat
na de gebeurtenis het leven opnieuw begint. Het sterven van een kind vindt
plaats in het jaar nul, want er begint een nieuwe jaartelling.
Na een belangrijke eerste uiteenzeting van de
opvatting dat het er om gaat dat de
werkelijkheid onder bepaalde voorwaarden kan laten zien waarom het gaat, maak
ik in het volgende hoofdstuk een omweg naar de
Joods -Christelijke traditie,
waarin ik aandacht geef aan de aandachtige en liefdevolle houding ten
aanzien van de Tora. Ik maak die omweg vanuit mijn voorverstaan dat de 'vreemde' benadering als een religieuze
inspiratie mijn relatie met de eigen werkelijkheid kan verduidelijken.
In het zevende hoofdstuk ga ik
naar Heidegger, omdat hij mij onder meer verduidelijkt
dat het er om gaat in verdriet te zijn. Bovendien ontvang ik van hem
filosofische inspiratie om verder te zoeken naar een manier van omgaan met de
werkelijkheid.
Ik geef ondermeer
aandacht aan gedenken omdat ik wil benadrukken dat gedenken niet alleen plaats
vindt om een verlies te verwerken, maar veel meer om de gestorvene liefde te
betonen en te eren. Bovendien voeg ik een gedachte toe, over het gedenken van
gestorvenen in de tweede wereldoorlog, om de wezenlijke onmacht van mensen ten
aanzien van de werkelijkeheid aan te geven.
Daarna zal ik in het laatste
hoofdstuk me verdiepen in de opvatting dat er in een mens niet alleen een onmacht is ten aanzien van het sterven
van een geliefde, maar dat er altijd een niet-kunnen is. Het gaat er om
dichterbij het niet-kunnen te komen.
6 Een omweg naar de
Joods-christelijke mystieke traditie.
6.0 Vooraf
In het vorige hoofdstuk ben ik
uiteindelijk tot de conclusie gekomen, dat het er om gaat van de werkelijkheid
te horen, waarom het gaat.
In dit hoofdstuk, maak ik, om
meer zicht te krijgen, hoe ik in staat kan zijn, te horen wat de
werkelijkheid zegt, een omweg naar de Joodse traditie. Ik geef aandacht aan de Pardes-formule van de Joodse mystiek en aan de lectio divina. Ik maak die omweg, omdat ik hoop hierdoor het sterven van een eigen kind, beter te verstaan,
zodat ik de bereidheid ontwikkel het moeilijke in mijn leven toe te laten.
Na een korte verantwoording van
de keuze van deze speciale omweg,
wordt informatie gegeven over de
Pardes als
acroniem uit de woorden pesjat, remez ,derasj en sod en over de ladder van Guigo
II, die in het geestelijk leven de
volgende vier stappen onderscheidt: lectio,
meditatio, oratio en contemplatio
Met name de stappen oratio en contemplatio krijgen
wat meer aandacht om dat hierin met de onmacht van een mens naar voren komt.
Aan het eind van het
hoofdstuk breng ik zeer beknopt, de
weg naar de Tora,
in relatie met mijn eigen weg in het omgaan met sterven
6.1 Verantwoording van de omweg
Mede onder invloed van Wittgenstein
komt Herman De Dijn in zijn boek 'Kan kennis troosten?' tot de
conclusie dat wetenschap geen antwoord kan geven op de meest fundamentele
vragen die de mens stelt.( Voetnoot Herman De Dijn, Kan kennis
troosten, Kapellen/Kampen 1994, 117) Hij verwerpt echter noch de
wetenschap, noch een integratie van zingeving en wetenschap, maar hij zoekt
naar een authentieke levenshouding en is er vast van overtuigd dat die te
vinden is in de religie. Hij stelt dat met de opkomst van het wetenschappelijk,
empirisch denken een bepaald soort denken, namelijk de intuïtieve kennis van het hart, verloren
is gegaan, en dat tegelijk met de crisis van de rationaliteit en van het
mechanistisch wereldbeeld van de natuurwetenschappen, ook bepaalde tradities
weer herleven, zoals de mystiek. Mede op
basis van die opvatting, wend ik mij
tot de Joods-Christelijke mystieke traditie in mijn zoektocht naar een
authentieke houding ten aanzien van lijden.
In de tweede plaats kies ik voor het benaderen van mystieke
ervaringen, omdat evenals ten aanzien van
heftig verdriet de interpretaties in de loop van de geschiedenis tegenstrijdig
zijn. Het is òf een onuitsprekelijke ervaring met
wezenlijke mogelijkheden, òf het is een uitingsvorm
van waanzin.
6.2 Enige informatie
De Pardes-formule
waarschijnlijk ontworpen door Mozes de Leon omstreeks het jaar 1290 is een
acroniem gevormd uit de beginletters van de woorden: pesjat,
remez, derasj, sod. Het duidt de vier volgende traditionele leeswijzen aan
van de joodse mystiek: Pesjat is de letterlijke
uitleg van een tekst. Remez duidt op een verborgen aanwijzing, een wenk in de tekst
die wijst op een diepere betekenis. Derasj is het aangeven van de betekenis van een tekst voor
het leven en functioneert als een contrast-aanduiding tegenover pesjat. Sod betekent geheim,
mysterie en dat wijst op de allerdiepste
betekenislaag. (Voetnoot, A. van der Heide, p.120)
Voordat ik in ga op de pardes en de lectio divina geef ik eerst aandacht aan de beroemde parabel van Zohar, omdat er een
relatie gelegd kan worden tussen de weg naar de Tora
volgens de Joodse traditie, de parabel van Zohar en
de weg van een mens die treurt om een verlies door de dood
6.3 De parabel van Zohar
Het is belangrijk aandacht te
schenken aan een schitterende parabel, (Voetnoot, Zohar
II,99a/b.)waarin het benaderen van de Tora vergeleken
wordt met de wederzijdse toenaderingen van een minnaar en zijn geliefde. Deze
minnaar zwerft rondom het paleis van
zijn geliefde om een glimp van haar op te vangen. Zij weet dat en laat door
een klein deurtje haar gezicht even zien, waarna ze zich direct weer
terugtrekt. Niemand heeft iets gezien behalve haar minnaar. Zijn hart gaat nog
meer naar haar uit, want hij weet dat zij zich uit liefde tot hem een ogenblik
toont om zijn liefde op te wekken.
Zo gaat het ook met de Tora, want zij toont
zich slechts aan wie haar liefhebben. Ook zij geeft hem een wenk (Voetnoot
Remez) ,om zich daarna weer terug te
trekken, zodat zijn hart naar haar uit gaat.
En als hij dan bij haar komt, begint ze met hem te spreken vanachter
haar sluier die zij voor haar woorden heeft gehangen, zodat hij langzaam tot
inzicht komt. Daarna spreekt ze met hem vanachter een dunne sluier, maar wel in parabelen.
Nadat hij met haar vertrouwd is, laat zij zich zien van gelaat tot gelaat en
spreekt met hem over al haar geheimen (Voetnoot sod) en over alle geheime wegen die in haar
hart verborgen zijn.
(Voetnoot Zo verlang ik
er naar dat ook de werkelijkheid aan mij zijn geheimen vertelt).
6.4 De ladder van Guigo II en de Pardes-formule
6.4.0 Vooraf
We brengen eerst zeer beknopt de
spirituele tradities zoals ze verwoord zijn in de ladder van Guigo II, en de Pardes-formule
naar voren. Soms wordt er een relatie
gelegd met de levensverhalen van verdrietigen, maar
dit gebeurt incidenteel, want het
eventueel aanwezig zijn van diepere relaties vereist een veel uitgebreidere studie. Er worden slechts
enige aanzetten gegeven die zouden kunnen leiden tot diepgaander onderzoek.
6.4.1 LECTIO EN PESJAT
In de lectio
beschouwen we de tekst als niet-van-mij, als exterioriteit,
die de zinnen raakt van buiten af . We worden vanuit de lezing of vanuit
het horen onderricht. "De buitenkant van het gelezene
maakt contact met de buitenkant van de lezer, het gehoor".(voetnoot Waaijman 36) Dit kan niet slordig of oppervlakkig
gebeuren, maar vereist grote aandacht en zorgvuldigheid, want lezing is als de
aandachtige en eerbiedige streling die het innerlijk doet openbloeien.
Hiermee is de structuur van de lectio paradoxaal,
want enerzijds is er zorgvuldig oppervlakte contact van twee buitenkanten,
anderzijds is dit contact innerlijk gericht met als uiteindelijk doel de
beschouwing. In die zin is de lectio in zijn
paradoxale structuur het fundament van de gehele leesprocedure.
In feite is de strekking van pesjat dezelfde als die van de lectio.
Het is in eerste instantie de voor de hand liggende, algemeen aanvaarde
betekenis van een tekst met name de bijbel, maar later kreeg het meer de
betekenis van letterlijk, terwijl in de joodse mystiek de nadruk lag op uiterlijke
betekenis. Het is het uiterlijk gelaat van de Tora
en niet de Tora zelf.
6.4.2 MEDITATIE EN REMEZ
Meditatie en remez
zijn er op gericht om in de kern van de tekst (c.q. het leven) betekenis te
vinden.
Guigo geeft de volgende omschrijving van meditatie: "De overweging is
een werkzaamheid van het verstand dat er zich op toelegt onder leiding van de
eigen rede de kennis van de verborgen waarheid op te sporen." Voetnoot Waaijman
62). Remez sluit hierbij aan.
Terwijl de lectio
een activiteit van de zinnen is, ligt bij de meditatie de nadruk op het
verstandelijke en het ambachtelijke.
Om duidelijk te maken wat
meditatie inhoudt, gebruikt Guigo het beeld van het
herkauwen. Door een herkauwer wordt eerst het voedsel tot zich genomen, wat
vergelijkbaar is met lectio, waarna het broksgewijs
terugkomt en opnieuw wordt gekauwd, waarna het weer doorgeslikt wordt. Voor de
meditatie is met name het broksgewijs verwerken een belangrijk kenmerk. Een
stuk tekst, een alinea, een zin wordt aan alle kanten door het verstand bekeken
en bewerkt. Iedere zinswending, ieder signaal wordt opgevangen. Dat is ook de
betekenis van remez, dat letterlijk wenk
betekent. De lezer weegt alle elementen af, zoekend naar de diepere betekenis
van een stuk tekst. Er is contact met de binnenkant van een tekst, met name
omdat de tekst een wenk (remez) geeft aan de lezer
zoals de geliefde een wenk geeft aan de minnaar, die zich aan de buitenkant van
het paleis bevindt. (Voetnoot Zie
de parabel van Zohar)
6.4.3 ORATIO EN DERASJ
We komen nu in verband met mijn
onderzoek op een heel belangrijk punt, omdat er in de mens die bidt, een omslag
plaats vindt. Hij kan God niet zelf bereiken, maar kan er slechts om vragen dat
God naar hem toekomt. Deze omslag is te vergelijken met de luisterende houding
van een mens ten aanzien van de werkelijkheid, zoals die in het vijfde
hoofdstuk is uitgelegd.
Oratio en derasj gaan verder op basis van gevoelens en
waarderingen in de meditatie, maar tegelijkertijd treedt er een verschuiving
op, want het gaat nu om een verdergaande omvorming in de betrokkenheid van
mensen ten aanzien van het onvoorwaardelijke en daarmee verbonden ten aanzien
van andere zaken.
6.4.3.1 Een zeer belangrijke omslag van meditatio naar oratio
In Epistola
XII schrijft Guigo dat meditatie de mens, zowel
cognitief als affectief, leidt naar gebed(oratio).
Het cognitieve slaat op het inhoudelijke van het gebed en het affectieve verwijst
naar het verlangen, dat is opgewekt door de meditatie. Belangrijk is de omslag
die plaats vindt in de oratio, dat wil zeggen dat een
mens zelf de kennis niet kan bewerken, maar dat hij er slechts om kan vragen in
een gebed. Het is een gave, die wel of niet wordt gegeven.
Oratio is een vragend zich richten op en het is vanuit een liefdevol verlangen
luisteren naar
Derasj is het spreken vanachter de sluier die de beminde voor haar woorden heeft
gehangen, zodat de geliefde langzaam tot inzicht komt. Daarna spreekt ze tot
hem vanachter een zeer dunne sluier in parabelen en allegorieën.
Ook hier gaat het om het
luisteren van de minnaar naar de geliefde.
6.4.4 Relatie met de
werkelijkheid.
Het is voor mij duidelijk
dat de overgang van vragen stellen naar
luisteren van belang is voor het
ontwikkelen van een goede verstandhouding met de werkelijkheid van het
eigen levensverhaal, met name als het gaat over lijden. Ook hier is sprake
van zoekend, verlangend en vragend
luisteren met het hart, wat de werkelijkheid te zeggen heeft.
Ook het spreken van achter een
sluier, zodat een mens langzaam tot inzicht komt, is herkenbaar in het lange
rouwproces proces van ontkenning tot
echt weten en echt geloven dat een kind gestorven is en nooit meer terugkomt.
De werkelijkheid geeft de waarheid in gedeelten door, zodat een mens niet gek
wordt van verdriet. Dat er in het treuren een langdurig ongeloof aanwezig is,
is niet een gegeven op basis waarvan een mens therapie nodig heeft, maar is een
'liefdevolle' benadering door de werkelijkheid.
6.4.5 Nogmaals de omslag
Het iniatief
ligt in de oratio niet bij de mens, Het is slechts met grote betrokkenheid luisteren en re-ageren op een oproep van de werkelijkheid en het is
wachten op een wenk. Het is het verlies van alle zelfgenoegzame
zelfbetrokkenheid en autonomie en het is een worsteling om (in taal) te uiten,
wat men wil zeggen. Dit worstelen is geen psychologische of subjectieve
achtergrond, maar het is datgene in een mens dat er naar streeft geuit te
worden. Uit datgene wat gezegd wordt, blijkt de worsteling en tegelijk de
onmacht, omdat geprobeerd wordt ter sprake te brengen wat niet onder woorden
gebracht kan worden.
Wat er gezegd of geschreven
wordt, is niets meer en niets minder dan de neerslag van de worsteling, die als
zodanig gehoord of gelezen kan worden. Het is een willen-zeggen en een
niet-kunnen
uiten, zoals met name bij
mystici herhaaldelijk wordt aangetroffen.
6.4.6 CONTEMPLATIO EN SOD
Het uiteindelijke doel van de PaRDeS-leeswijze is dichter te komen bij het geheim (sod). Het gaat er om te naderen tot de diepste betekenislaag
dat wil zeggen tot de geheimen van de Tora, tot de bron met de diepste zeggingskracht in een
intimiteit van de ontmoeting. (Voetnoot: A. van der Heide, Pardes,
138).
Naast de intieme ontmoeting is
het in verband met mijn onderzoek dat er op gericht is meer zicht te ontvangen
op mijn omgang met de werkelijkheid, van belang te wijzen op een ander aspect van de contemplatio.
6.4.6.1. De antifrase
De antifrase is een stijlfiguur waarin het omgekeerde
gezegd wordt, van wat men bedoelt te zeggen. . (Voetnoot; Guigo
II, Epistola VIII): Guigo
plaatst deze antifrase binnen de overgang van oratio
naar contemplatio: Een mens kan in zijn gebed niets
meer dan in tranen verlangend uitzien naar God. Hoewel de mens heftig verlangt,
is tegelijk dat verlangen machteloos.
Er is de pijn van het tekort
schieten, en er is bijna tegelijk de vreugde van de genade als God
reageert.
De paradoxale verhouding tussen
oratio en contemplatio is
de grond voor de mystieke antifrase, die inhoudt, dat als er wordt losgelaten,
er wordt ontvangen.
Een vergelijkbare paradox is
aanwezig in gedenken
6.4.5 De paradox van het
gedenken
Allereerst is er de paradox dat
een verdrietig mens ondanks de pijn en het pijnlijk ervaren van afwezigheid
zich toch uit liefde in gedenken en herinneren kan verbinden met de
gestorvene. Er is afwezigheid en
tegelijk is er aanwezigheid. Het paradoxale is dat de wonde die een verdrietig
mens sprakeloos maakt van ellende tegelijk de weg is naar de geliefde, want
juist in de pijn wordt een aanwezigheid in de afwezigheid ervaren.
In zijn totale verlatenheid kan
een mens met verdriet, maar soms ook met blijdschap terugzien naar de voorbije
tijd van aanwezigheid, want in het gedenken is er de mogelijkheid met het hart
bij iemand te zijn.
In gedenken zit dus steeds een
paradox, want hierin laat een mens alles los en gaat uit naar de ander zonder
houvast in de donkerte van ellende, en tegelijk is het een gebeuren van stil
zijn en wachten op het ontmoeten van de geliefde in het diepste innerlijk.
6. 5 Een conclusie
Nu ik aan het einde gekomen ben
van mijn omweg, blijkt dat ik in een cirkel heb gelopen, want ik ben weer terug
bij mijn verdriet, dat ik, - en ook dat is paradoxaal -,
altijd bij me droeg. Het is afstand nemen en het is tegelijk ook
nabijheid.
De omweg is belangrijk, want de
manier, waarop de joods- Christelijke mystiek, de Tora
en daarin de werkelijkheid benadert, is
voor de ontwikkeling van mijn voorverstaan ten
aanzien van het sterven van een eigen kind van groot belang. Vanuit een
impliciet aanwezige onmacht heb ik immers ontzettend veel gelezen in allerlei
boeken en artikelen, op zoek naar een manier van omgaan met verdriet. (Lectio). Gelijktijdig daarmee en ook er op volgend
heb ik tijdens mijn studie filosofie jaren gezocht of ik met behulp van vele moeilijke teksten, zin
en betekenis kon geven aan het sterven van iemand op jeugdige leeftijd. Ik
verdiepte mij onder meer in de hermeneutiek die mij een methode aangaf om
dieper in teksten en in gebeurtenissen door te dringen. Na de omweg naar de Pardes-formule en de
ladder van Guigo realiseerde ik me, dat ik niet
verder was gekomen dan meditatio. Ook besefte
ik steeds meer dat het lezen en zoeken naar zin en betekenis wel belangrijk
zijn, maar slechts stappen zijn in een
ontwikkeling van een houding ten aanzien van de werkelijkheid en een verstandhouding
daarmee.
Er ontstond een fundamentele
wending in mijn omgaan met verlies en verdriet, want ik kwam van het actief
zoeken en ontwikkelen terecht in het biddend vragen en het wachten op een wenk
van de werkelijkheid.(Oratio) Daarna zocht ik en zoek nog steeds in een verlangen en in een
liefdevolle houding, dichterbij het mysterie te komen van leven en sterven,
zodat ik steeds betre weet waarom het gaat in het
leven.
In een volgend hoofdstuk verdiep
ik me in enkele opvattingen van Heideger vanuit de
verwachting dat ze me kunnen helpen in mijn zoeken naar datgene waarom het
gaat. Met name geef ik aandacht aan het gedenken als mogelijke weg terug naar datgene
wat er gebeurd is.
7 Een omweg naar Heidegger
7.0 Vooraf
In mijn zoektocht naar een goede
verhouding met de werkelijkheid, wil en kan ik niet om Heidegger
heen, niet omdat hij mij veel te leren
heeft over de weg naar God, maar wel over de weg naar het diepste innerlijk.
Uiteraard moet ik me beperken en daarom
breng ik slechts enkele gedachten naar voren die door mij gezien worden als
inspiratiebron voor de eigen
zoekpogingen om te leren omgaan met het sterven van een kind. Met name zoek ik
bevestiging van de opvatting dat het er niet om gaat dat een mens vragen stelt
,maar dat hij bevraagd wordt. Ik zoek filosofische ondersteuning voor de
wending van een mens, zoals die in de joodse traditie voorkomt in oratio dat wil zeggen dat het niet gat om
autonomie ,maar om een ontvankelijke houding voor wat er gebeurt en gebeurd is.
Allereerst geef ik aandacht aan zijn opvatting dat het
in dat denken noodzakelijk is een Schritt zurück te doen.
Vervolgens probeer ik te
achterhalen wat hij bedoelt met de opvatting dat het andere denken, een
danken, gedenken en herdenken is. Ik maak daarbij gebruik van de dissertatie
van IJsseling( Voetnoot Samuel IJsseling,
Heidegger, denken en danken, geven en zijn,
Antwerpen 1964). Wellicht kan ik dan ontdekken hoe het mogelijk is dat Wolterstorff die ik
al eerder noemde in zijn diepe ellende over het sterven van zijn zoon, tegelijk
spreekt over dankbaarheid voor het lijden.
Tenslotte tracht ik naar aanleiding
van een modern gedenken aan te geven dat er in gedenken altijd onmacht aanwezig
is.
7.1 De Heideggeriaanse
Schritt zurück.
7.1.1 De Schritt
zurück is veranderen van instelling
Volgens Heidegger
is de moderne mens, die denkt dat alles georganiseerd en geregeld kan worden
op de vlucht voor een andere vorm van denken, maar ziet zelf niet dat hij
vlucht. Alles wordt immers teruggebracht tot bruikbaarheid en beschikbaarheid,
waardoor de mens een waarde krijgt, die uitgedrukt kan worden in geld, maar
waardoor hij zijn waardigheid dreigt te verliezen.
Om te ontsnappen aan het
beheersmatig denken, dat volgens Heidegger voortkomt
uit de filosofie - want zonder de filosofie van de Grieken met name Aristoteles
en zonder Bacon en Descartes zou er volgens hem geen westerse wetenschap zijn -
wil Heidegger een 'Schritt
zurück' maken : :"Der Schritt
zurück meint nicht einem vereizelten Denkschritt, sondern die Art der
Bewegung des Denkens, und ein Lange Weg....Der Schritt zurück verlangt ein Dauer und
Ausdauer, deren Masse wir nicht kennen.....Der schritt zurück bedarf eine Vorbereitung,
die jetzt und hier gewagt werden muss...."Voetnoot
Identität und Differenz Pfullingen 2e druk 1957
p.46) . Het is niet één stap terug, maar het is het veranderen van een
instelling, die niet in één keer gelukt. Het is een lange weg en het vereist
langdurige volharding en uithoudinsvermogen. Het is het uiteindelijk opgeven van het vermogen zelf te kunnen uitleggen en het
ontwikkelen van een bepaalde houding.
7.1.2 De Schritt
zurück is belangrijk
De Schritt
zurück is belangrijk want het gaat net als in de Pardes, om het indachtig zijn voor het verborgene en
ontvankelijk te zijn voor het geheim
onder meer om het geheim dat volgens hem verloren is gegaan, waardoor de
mens geen Heim meer heeft, want een mens is slechts zu
Hause im Geheimnis. (Voetnoot A.Peperzak,
Kan de Verlichting ons verlichten? In :Tijdschrift voor Filosofie 24 (1962),
p.243-277). In een louter technische wereld waar alle problemen opgelost zijn
en alles beheerst wordt, leeft de mens slechts aan de oppervlakte zonder
geworteld te zijn in de aarde.
Hij leeft zonder een thuis,
zonder vrede en geluk, zonder lijden.
Hij moet een Schritt zurück maken om weer
thuis te geraken. Leven is het zoeken in de diepte naar de bron, het is een
opnieuw denken en in die zin is het een her-denken
en geen wetenschappe- lijk denken om alles te verklaren. Het is zoeken naar de lege plekken en naar
datgene wat zich niet laat zeggen. Het is teruggaan naar de oer-zaak en
het meest oorspronkelijke gebeuren. Dat vinden we niet door een teruggang naar
het verleden, maar we kunnen het vinden door aandacht voor wat ons tegemoet
komt, voor wat op ons toekomt, wat ons aangaat en wat ons iets te zeggen
heeft en in die zin kan het bevrijdend zijn, want alles wat we zijn is een
gave, is een erfenis. (Voetnoot Sein und
Zeit, Tübingen 8e druk p.
384).
Daarom is ons leven nooit een
absoluut begin, want existeren is altijd ook een overnemen van wat
overgeleverd wordt en wat gebeurd is.
Dat verleden staat echter niet achter ons, maar vóór ons, want het komt
steeds op ons toe, alsof het vraagt er niet achteloos aan voorbij te gaan,
want juist dan wordt het verleden een last, omdat we het niet met respect en
eerbied toelaten in ons toekomende leven.
7.2 De Schritt
zurück naar wat er gebeurd is
7.2.1 De Schritt zurück naar de diepte van lijden is een opgave
Het sterven van een kind roept
een verschrikkelijk lijden op en in eerste instantie wil een mens in zijn
ontreddering alleen maar dat het lijden minder wordt, want de pijn van het
verlies en de angst voor het niet weten, wat er nog te wachten staat en wat er
nog komt in een leven zonder het geliefde kind, is eigenlijk ondraaglijk en
onmenselijk zwaar. Als dan geponeerd wordt, dat een mens naar het gebeuren toe
dient te gaan dat lijden oproept, en daarin het lijden moet toelaten, dan zal
het duidelijk zijn dat die opgave bijna onmenselijk is en wellicht ook
niet zonder hulp van een ander gerealiseerd
kan worden.
7.2.2 De Schritt
zurück vereist moed
Het vereist heel veel moed de
existentiële grondervaring van het sterven van een eigen kind te willen
ondergaan en het is tegelijk niet een eigen prestatie maar een antwoord op het
aangesproken worden door wat Heidegger
"zijn" noemt. Het is niet het zetten van enkele stappen, maar het
vereist moed, geduld en volharding de lange weg, die gepaard gaat met vallen en
opstaan te wagen. In feite is het een voortdurend onderweg zijn en wel op vele
wegen tegelijk en vaak op paden waar elke richtingwijzer ontbreekt, zodat we
steeds de weg moeten vragen, terwijl we zelf niet weten waarheen we op weg
zijn. Het is een spiraal naar beneden die veroorzaakt wordt door het niet meer
zijn van een kind, maar ook tegelijk het niet meer beschikken over de dingen en
het niet meer beheersen van het leven. In deze werveling gaat de vanzelfsprekendheid
verloren en doorheen deze draaiing waarbij het zwart voor de ogen wordt- kan
een mens datgene vinden wat niet in woorden is uit te drukken en wat Heidegger "zijn" noemt.
7.2.3 De diepte is ook gave
Ondanks dat het moeilijk is,
gaat het er om dichter bij het gebeuren te komen, maar dat is lijden, want het
gebeuren is verschrikkelijk, of liever gezegd
het zich open stellen voor het gebeuren, zodat het een wenk geeft dat we
dichterbij mogen komen is diep en diep lijden.
Dat dichterbij komen is lijden en dat kan ook niet anders, maar dat is geen gebod, maar komt voort uit een
verlangen. Hoe meer het gebeuren wordt toegelaten, des te meer het gebeuren
zich opent, des te groter het lijden, maar ook hoe meer een mens hoort, waar
het in het leven om gaat. Daarom is het
gebeuren tremens, maar het is ook fascinans
vanuit de liefde, in die zin dat een mens er nooit los van kan komen en er
altijd mee bezig is.
7.3 Een omslag is mogelijk
Het leven heeft na het sterven
van een kind de mogelijkheid om het Heideggeriaans te
zeggen van een Kehre of om het te zeggen in de
sfeer van Augustinus van een bekering, dat wil niet zeggen naar een tijd
zonder techniek of beheersmatig denken, maar dat wil wel zeggen een herdenken
van het gestorven kind, maar ook van het leven en van het denken zelf om te
komen tot de kern van het leven en te ontdekken waarom het gaat. Het is niet
een totaal opnieuw beginnen, niet een andere rationele kennis, want dat is
onmogelijk, maar het is het zoeken naar het ongedachte in het vroegere denken,
het is en blijft vragen naar het geheim.
Voor een verdrietig mens is de
leegte niet het laatste woord, maar geeft het de mogelijkheid tot een omslag,
tot een bekering, tot een andere manier van denken en van leven. De
existentiële ervaring plaatst de mens oog in oog met het niets, schudt de mens
wakker en biedt hem de kans de ogen te openen voor het oer-gebeuren zodat hij
in een andere relatie met de werkelijkheid kan geraken, zodat hij in zekere zin
dankbaar kan zijn voor lijden.
Omdat ik het belangrijk vindt
dat lijden door Heidegger voorgesteld
wordt als een gave, geef ik aandacht aan het denken als gedenken en
danken. Ik maak daarbij gebruik van de dissertatie van IJsseling. (Voetnoot,
IJsseling Idem 56)
7.4 Danken voor leed?
7.4.0 Vooraf
Bij herhaling heeft Heidegger naar voren gebracht dat denken danken is, maar de
vraag is, aldus IJsseling, of dit niet eenzijdig is,
want in het leven zijn er ook momenten van verzet en opstandigheid, van een
niet kunnen en niet willen accepteren van wat er gebeurd is. Er is niet alleen
heil, maar ook ontzettend veel onheil. Hoe is het mogelijk denken, danken te noemen en dan met
name denken aan het sterven van een geliefde.
7.4.1 De betekenis van het woord
danken
In bovenstaande redenering gaan
we uit van een bepaalde betekenis van
danken, maar Heidegger benadrukt dat danken niet
alleen aanvaarden inhoudt, maar dat het ook
en veel meer de betekenis heeft van iets in zijn waarde laten, zodat het
is.
IJsseling wijst erop dat het woord af-danken niet toevallig
wordt gebruikt in onze taal. ( Voetnoot
Ijsseling Idem p.96) We duiden daarmee aan dat
we iets of iemand geen plaats meer geven in ons leven of liever gezegd dat
diegene of dat voorwerp uit ons leven verdwijnt.
In die zin is het noodzakelijk
te danken, dat wil zeggen, het sterven niet te negeren of te ontkennen, maar
de gestorvene blijvend te gedenken en daarmee te danken en niet af te danken
zodat de overledene als overledene is. We zouden misschien kunnen zeggen hem of
haar altijd in ons hart te bewaren.
Heidegger zal nooit bedoeld hebben dat we vreugde dienen te beleven aan het sterven
van een kind, maar hij bedoelt wel dat we op een bepaalde manier denken,
zodat de overledene is in zijn
eigen wezen en ook dat het verdriet is.
(Voetnoot Door de betekenis die
men in het algemeen aan dankbaar geeft, is het vaak kwetsend voor nabestaanden on ten aanzien van het
lijden door het sterven van een kind te
spreken van dankbaarheid).
7.4.2 De betekenis ven gedenken
van een overledene
Ten diepste heeft gedenken drie
betekenissen.
In de eerste plaats gaat het er
om dat een mens door te gedenken het eigen verdriet vermindert
In de tweede plaats is de
functie ven gedenken dat de treurende mens uit liefde de gestorvene in stand
houdt in de herinnering
IJsseling wijst nadrukkelijk op deze tweede reden omdat die zelden genoemd wordt
door therapeuten. Hij zegt het volgende:
"Iemand niet langer
gedenken, is het grootste onheil wat men een mens kan aandoen. Iemand vergeten
en iemands naam uitwissen betekent dat hij niet langer telt en niet langer bestaat."(Voetnoot IJsseling p.108)
In de derde plaats - en dat is
het meest belangrijke - geeft gedenken als Schritt
zurück, een mogelijkheid door het verdriet heen
te ontdekken, waarom het gaat. In die zin is het een gave en niet een opgave.
Herdenken zoals Heidegger het bedoelt is een terugkeer naar de bron.
7.4.3 Herdenken is teruggaan
naar de bron.
Het denken en danken, zoals Heidegger het bedoelt, is denken aan de bron, want in dat
denken gaat men terug naar de oorsprong, naar het begin, naar de oer-zaak.
Dit denken is zich omwenden en her-denken. Het is leven vanuit het verleden naar de
toekomst. Een denkend mens waagt de Schritt
zurück, want het verleden is voor hem niet
voorbij, maar is het op hem toekomende,
waar hij stil bij durft te blijven staan, omdat hij het herdenkt.
Hij herdenkt omdat een gebeuren
te denken geeft, en ook altijd wéér te denken geeft in een oorspronkelijke
ontmoeting met dat gebeuren in het steeds weer opnieuw voltrekken ervan door er
over te schrijven, te lezen en te denken, of er in stilte over te m_meren of te voelen.
7.4.4 Denken is ontvangen
Het gaat dus in het leven om
iets dat we mogen ontvangen, terwijl we er ook achteloos aan voorbij kunnen
gaan. Het is een vragen en wachten, maar wel een waakzaam aandachtig wachten.( Voetnoot Vgl de parabel van Zohar) en het
is het kunnen wachten soms een leven lang. Tegelijk is dat wachten geen
passief of berustend toekijken en afwachten,
want zonder het wachtende en verwonderende, het luisterende en het
ontvangende en het aandachtig meevoltrekken van het
geven, wordt er niet gegeven. Het gevaar van het nihilisme dreigt dan, want
dan gebeurt er niets.
Om aan te geven dat er in
gedenken altijd onmacht en overgave aanwezig is, wend ik me tot het gedenken in
onze tijd, waarna ik in het volgende hoofdstuk dieper in ga op die onmacht
7.5 Gedenken is belangrijk
We leven in een wereld waarin
het lijden van mensen torenhoog aanwezig is en in die wereld staan ontelbare
monumenten met namen. Sommige mensen weten nog van een enkeling, wie er achter
een naam verscholen is, maar ook die mensen zullen sterven en dan is er nog
slechts een naam.
Vijftigduizend namen staan op
een monument in Washington, namen van mensen die sneuvelden in de Tweede Wereldoorlog. In vele landen zijn er
dergelijke monumenten en ook op alle begraafplaatsen staan ontelbare namen ingebeiteld van mensen die oud of jong stierven. Nabestaanden
komen naar die begraafplaatsen en zoeken, lezen en herlezen, vaak met tranen in
de ogen op de monumenten en op de
graven, de namen van dierbaren. Het
blijkt steeds dat namen belangrijk zijn, want namen staan voor mensen.
Dit is aangrijpend, maar enige
tijd geleden heb ik gelezen over iets wat me nog diepe aangreep, namelijk de
spiegelzaal in Jeruzalem die ontworpen is ter herdenking van anderhalf miljoen
vermoorde joodse kinderen in de Tweede Wereldoorlog. De spiegelzaal is een
geschenk van ouders van wie hun zoon vermoord werd in Auswitz.
Hij is een van de anderhalf miljoen. Het is onmogelijk dat getal te overzien,
maar we moeten ook niet zeggen dat er anderhalf miljoen kinderen werden
vermoord, maar dat er anderhalf miljoen keer een kind werd vermoord.
In de spiegelzaal branden vijf
of zes kaarsen en deze vlammen worden door lange rijen spiegels anderhalf
miljoen keer weerkaatst. Overal waar een bezoeker kijkt, naar links, naar
rechts, naar boven, naar beneden in alle richtingen ziet hij duizenden
lichtjes. Eén lichtje voor één naam, een vlam voor elk kind dat niet mocht
leven, alleen omdat het joods was.
Met op de achtergrond muziek
leest een stem de namen van de kinderen en de naam van de stad of het dorp
waarin het kind opgroeide. Na ruim een jaar zijn alle namen voorgelezen en dan
begint de stem weer opnieuw.
Als ik me al dat leed realiseer, kan ik de gedachte niet onderdrukken
dat het leven absurd is en dat de wereld een absurde plaats is om in te leven,
ook omdat onze westerse manier van leven in zijn ontkenning van het lijden,
schril afsteekt tegen de huidige ontelbare situaties van leed, waarvan we
kunnen weten door de moderne media, maar waaraan we achteloos voorbijgaan.
Het kan toch niet anders dan te
concluderen dat het leven op deze aarde absurd is, of misschien nog bitterder,
dat onze manier van leven dat is, ook omdat wij als westerse mensen ons van het onmenselijke verdriet van anderen
nauwelijks iets aantrekken en maar doorrennen
en ronddraaien in de carrousel van ons bestaan.
Ik denk ook aan Abel Herzberg
die in zijn novelle Drie Rode Rozen schrijft dat de Jood Salomon Zeitschek
niet in de eerste plaats verdriet had om wat er gebeurd was, maar veel meer om
de mensheid, waartoe hij ondanks alles toch behoorde.
Hoe kunnen we leven in een
dergelijke wereld. Ik weet het niet en dat is heel onbevredigend en het zal
niet gemakkelijk zijn toch hoopvol verder te leven in een tijd waarin we
geloven dat God dood is en waarin we er nu zelf voor staan.
Misschien dat we in het gedenken
en in het bewaren van namen toch leren vertrouwen, dat we daardoor ontdekken,
waarom het gaat in het leven en wellicht krijgen we daarbij hulp van al die
namen, omdat in herinnering en gedenken altijd liefde aanwezig is voor de
gestorvenen en ook voor het leven.
HOOFDSTUK 8. HET NIET-KUNNEN
8.0 Vooraf
8.0.1 Een terugblik
In de vorige hoofdstukken heb
ik, ten aanzien van het omgaan met het sterven van een eigen kind, gesteld, dat
het niet alleen gaat om het verminderen van leed door bijvoorbeeld
psychotherapie, of het geven van troost door bijvoorbeeld Stoïcijnen, maar dat
het er ook om gaat uit liefde voor de gestorvene deze te gedenken, zodat
degene die dood is, in zekere zin blijft bestaan, want er is dan een
aanwezigheid in een lijfelijke afwezigheid.
Vervolgens heb ik me afgevraagd
of het bovenstaande, hoewel het van groot belang is, het allerbelangrijkste is.
Ik ging op zoek naar een derde betekenis.
In mijn zoeken naar deze derde
betekenis richtte ik mij op het leven van directe nabestaanden en constateerde,
dat het sterven van een kind het verdere leven van degenen die
achterblijven, zeer sterk beïnvloedt en
er op een bepaalde manier werkzaam in is, zodat het sterk verandert.
Ik zocht de derde betekenis in
die beïnvloeding en in de veranderingen die ontstonden, en kwam tot de meest
belangrijke conclusie in mijn onderzoek: Het is mogelijk dat een mens door het sterven van een eigen kind ontdekt waarom het gaat in een mensenleven.
Vervolgens heb ik aandacht
besteed aan de vraag hoe een mens in lijden zou kunnen ontdekken waarom
het gaat.
Na enkele mislukte pogingen,
kwam ik uiteindelijk tot de conclusie dat een mens datgene waarom het gaat,
niet zelf kan ontdekken of verwerven, maar het onder bepaalde voorwaarden kan
ontvangen van de werkelijkheid. Om daar
wat meer duidelijkheid over te verkrijgen heb ik een omweg gemaakt naar de
Joods-Christelijke traditie en naar Heidegger. Het
werd steeds duidelijker dat een mens in een luisterende eerbiedige en liefdevolle
houding terug dient te gaan naar datgene wat er gebeurd is, om te kunnen horen
waarom het gaat.
8.0.2 Opzet van dit hoofdstuk
In dit laatste hoofdstuk wil ik
trachten meer duidelijkheid te verkrijgen over de inhoud van datgene
waarom het gaat.
Na aandacht besteed te hebben
aan mijn geëngageerd benadering van de
vraagstelling in mijn onderzoek , maak ik drie bewegingen waarin ik
duidelijk probeer te maken dat een mens
altijd onmachtig is.
In de eerste beweging geef ik
aandacht aan de twee onzichtbaarheden van Merleau Ponty: de onzichtbaarheid door de beperkende situatiegebondenheid van een mens, en de onzichtbaarheid
die inhoudt, dat er altijd iets onzichtbaar is.
Vervolgens verdiep ik me in
transcendentie als iets wat altijd ontsnapt aan de controle van een
mens.
In de derde beweging benader ik
de opvatting dat een mens gedecentreerd is, niet
door een bepaalde gebeurtenis of een situatie, maar altijd.
De conclusie is dat een mens
niet alleen onmachtig is door een
bepaalde gebeurtenis, maar dat hij altijd onmachtig is. Dat er dus altijd
een niet-kunnnen is. In een mens is er dus iets wat
fundamenteel tot het menselijke behoort en wat tegelijk altijd ontsnapt(
Voetnoot Lyotard spreekt in die zin over het
onmenselijke -Boek noemen ). Om dat allerdiepste in
een mens gaat het me en ik vraag me af, of een mens toegang kan verkrijgen tot
dat diepste innerlijk.
Vervolgens zoek ik naar een relatie tussen lijden en de
weg naar het centrum van een mens, naar het allerdiepste
niet-kunnen, dat door mij genoemd wordt: Het andere in mij en trok de
zeer belangrijke conclusie dat lijden een toegangspoort kan zijn voor
dat allerdiepste in een mens.
Tenslotte probeer ik te
verduidelijken dat deze onmacht, als het
aanvaarden van een allerdiepste niet- kunnnen niet behoeft te leiden tot niets kunnen, maar dat
het openingen kan inhouden tot een nieuwe creativiteit.
8.1 Afstand, nabijheid en
onzichtbaarheid
8.1.0 Vooraf
In dit gedeelte geef ik
allereerst aandacht aan enkele moeilijkheden ten aanzien van een geëngageerde
vraagstelling. Ter verduidelijking
hiervan wend ik me tot Merleau Ponty
Voetnoot Boek van Merleau Ponty (Zie Bakker)
Daaraan gekoppeld geef ik aandacht aan twee gevaren van een (geëngageerde)
vraagstelling, zoals die door P. Van Tongeren naar voren zijn gebracht. Vervolgens
geef ik aan dat er naast een situationele beperking - die bestaat omdat een
mens 'in de wereld' is - er altijd een niet-kunnen is, omdat een mens
sterfelijk is. .
8.1.1 De vraagstelling van deze
scriptie is situatiegebonden
Vanuit een feitelijke situatie
en vanuit een geleefde ervaring ontwikkelde ik in mijn onderzoek een
vraagstelling, want ik vond het noodzakelijk om deze zelf te ontwikkelen. Ik
verdiepte me in vragen die in de feitelijkheid geworteld zijn en dan met name
de werkelijkheid als deze moeilijk en zwaar is, als een mens niet weet waar hij
het moet zoeken, omdat hem iets overvalt, wat hem totaal uit zijn evenwicht
brengt, en hem brengt tot radeloosheid, zodat hij de woorden niet kan vinden om
te uiten wat hem ten diepste raakt.
Ik schrijf vanuit een
achtergrond - en voor mij is het duidelijk dat het niet gaat om een
willekeurige achtergrond, of die van een ander, of zelfs van een grote filosoof,
- waardoor ik vanuit een bepaald standpunt naar problemen kijk. Vanuit dat
standpunt lees en herlees ik (filosofische) teksten, op zoek naar steun en ik
doe dat met durf, omdat ik gegrepen ben door een bepaalde vraagstelling,
waarvoor ik in het leven geplaatst ben. Het is een vraagstelling, waarmee ik
geëngageerd ben, waarbij ik zelf in het geding ben. Dat maakt het juist heel
moeilijk om er over te schrijven onder
meer in verband met de te houden afstand, die blijkbaar vereist is in een
wetenschappelijke scriptie.
8.1.2 Merleau
Ponty en de afstand
8.1.2.1 De kosmotheoros
Merleau Ponty schrijft in Le visible
et l'invisible over de kosmotheoros,
de zuivere toeschouwer die de kosmos ziet, dat wil zeggen, zichzelf beschouwt
als er radicaal buiten staand. Zijn standpunt is te vergelijken met the point of view of nowhere
van de analytische filosofie. Volgens Merleau Ponty is dit neutrale standpunt onmogelijk, want een mens
is ìn de wereld.
Hij benadrukt dat er altijd een
blinde vlek is. Dat heeft te maken met het gegeven dat een mens nooit een neutrale toeschouwer is maar
altijd een standpunt inneemt. Een mens kan nooit alles tegelijk zien. Als hij
naar de achterkant van een object kijkt, moet hij van standpunt veranderen om
de voorkant te kunnen zien. Op die plaats en dat moment kan hij een object
nooit aan alle kanten zien. Dit noemt Merleau Ponty de eerste vorm van onzichtbaarheid dat wil zeggen dat
er iets onzichtbaar is dat door verandering van standpunt zichtbaar wordt.
8.1.2.2 De eerste onzichtbaarheid als in de wereld
zijn
De eerste onzichtbaarheid is er
dus, omdat een mens in de wereld is, want "In de wereld zijn", is in
de problemen zijn, er zich tussen bevinden en er aandachtig en zorgvuldig
mee omgaan. Met problemen omgaan is
niet iets buiten een mens, ook niet iets in het hoofd, maar veel meer in het
hart, zodat er betrokkenheid aanwezig is.
"In de wereld zijn",
wil dus zeggen dat een mens doordat hij een standpunt inneemt altijd slechts
een gedeelte ziet en soms iets specifieks. Als anderen dat gedeelte niet zien,
is het moeilijk te communiceren, vooral als het eigen leven dat specifieke als
focus heeft. Wat iemand onverwisselbaar maakt, is dat er iets in deze persoon
is, waardoor hij niet samenvalt met een ander en dat wordt extra duidelijk
door een gebeuren als het sterven van een eigen kind. Er is dan een leegte in
die mens die niet opgevuld kan worden en het is een leegte die alleen in zijn
leven aanwezig is, als die bepaalde leegte. Omdat hij leeft vanuit die singuliere
leegte is communicatie met anderen (bijna) onmogelijk.
8.1.2.3 Geen fusie
Merleau Ponty valt, zoals al eerder vermeld, het
specifieke wetenschappelijke standpunt aan van de wetenschapper die zich als
afstandelijk subject plaatst tegenover het object, en registreert wat hij
waarneemt, maar hij benadrukt ook regelmatig dat een mens wel ín de
wereld en ook ván de wereld is, maar dat hij de wereld niet is. Hij
verzet zich namelijk behalve tegen een te grote afstandelijkheid ook tegen
fusie of coïncidentie, of samenvallen met de wereld. Een te kleine afstand
is volgens Merleau
Ponty dus ook niet goed, maar hij gaat er wel van uit
dat de benodigde afstand zeer klein moet zijn.
Hij stelt dat er een membraan,
een zeer dunne doorzichtige
doordringbare scheidingswand bestaat tussen mij en de wereld, want ik
hoor bij iets en dat iets hoort bij mij, maar ik ben het nèt
niet. Als er echter geen coïncidentie bestaat, ben ik niet ìn
de wereld.
8.1.3 De opvatting van P.J.M.
van Tongeren
8.1.3.1 Het gevaar van de te
grote afstand
Volgens Van Tongeren wordt een
(geëngageerde) vraagstelling bedreigd door een dubbel gevaar.( Voetnoot,
P.J.M. van Tongeren Politiek en
moraal vanuit Aristotelisch perspectief.) Aan de ene kant is er het gevaar
van desengagement: " Wie zich zozeer losmaakt
van de problematische condities, dat hij ze als het ware 'sub specie aeternitatis' (onder het opzicht van de eeuwigheid) kan
beschrijven, is daarmee nog lang niet in staat iets te zeggen dat voldoende
verstaanbaar en toepasbaar is, om aan zijn inzichten ook praktische betekenis te geven". (Voetnoot
Idem p.50). Ik ben het eens met Van Tongeren, want ik heb bij de benadering van
mijn vraagstelling grote moeite met een afstandelijke blik, want een mens
bevindt zich altijd in een situatie.
8.1.3.2 Het gevaar van de te
kleine afstand
Naast het gevaar van de te
grote, is er ook het gevaar van de te kleine afstand. Volgens Van Tongeren is er "de
dreiging, dat onze eigen horizon het zicht op radicale antwoorden wegneemt. De
vraag kan in zulke mate zelf door het probleem geconditioneerd zijn, dat de
afstand ontbreekt die nodig is om de probleemsituatie adequaat te beschrijven.
Zo is bijvoorbeeld degene die radeloos is, dikwijls niet in staat om zijn
radeloosheid te formuleren in een vraag die een werkelijke oplossing mogelijk
maakt." (Voetnoot Van Tongeren 50)
8.1.4 Commentaar op de opvatting
van Van Tongeren
8.1.4.1 Formuleren van
radeloosheid?
Hoewel ik het met enerzijds met
Van Tongeren eens ben dat een zekere afstand tot een probleem noodzakelijk is
om het adequaat te beschrijven en dat iemand die radeloos is niet in staat is
zijn radeloosheid te formuleren in een vraag die een werkelijke oplossing
mogelijk maakt. Hoewel ik bovendien net als hij een grote omweg maak naar
allerlei richtingen op zoek naar steun voor mijn problematiek, twijfel ik
anderzijds ook aan de opvatting van Van Tongeren,
omdat ik van mening ben dat hij niet naar voren brengt, waar het om gaat, als
iemand radeloos is (door het sterven van een kind). In feite stelt hij dat een
radeloos iemand, door een te grote dichtbijheid, of
een te kleine afstand zijn probleem niet goed kan formuleren en uiteraard ben
ik het daarmee eens, maar bij de conclusie dat daardoor geen werkelijke
oplossing mogelijk is, zet ik grote vraagtekens: Misschien gaat het er niet om
de radeloosheid goed te formuleren en is het ook niet het belangrijkste dat
een radeloos iemand zijn probleem zó formuleert, dat het opgelost kan worden.
Misschien gaat het noch om die adequate beschrijving, noch om de juiste
oplossing en misschien ligt er ook geen relatie tussen het precies formuleren
en het oplossen.
8.1.4.2 Het belang van radeloosheid
In mijn onderzoek zoek ik naar
het belang van radeloosheid en naar het belang van het niet kunnen uiten en er
niet bij kunnen en het niet kunnen formuleren.
Ik schrijf over het gegeven dat
er in het leven zeer fundamentele gebeurtenissen zijn die aan onze controle
ontsnappen, zodat we ze nooit goed kunnen formuleren, omdat er aan onze
formuleringen altijd iets ontsnapt. Ik zoek naar het belang van onvolmaaktheid,
disharmonie en discontinuteit. Het gaat me juist om
de ongrijpbare en ongestructureerde en onformuleerbare
ervaringen in het leven. Ik pleit voor een herwaardering van breuken en
barsten, van onmacht en niet-kunnen, van kwetsbaarheid en lijden.
Ik vraag mij af, of grenzen,
beperkingen en onmacht leiden tot wanhoop, cynisme, ontkenning verdringing en
eenzaamheid, of zelfs tot het krampachtig zoeken naar genot waarin men
eenzaam blijft, of dat ze door hun aanwezigheid
kunnen leiden tot een dieper bestaan en daardoor perspectief kunnen geven aan
een moeilijk leven. (Voetnoot G.
M. van Asperen, Eindigheid als perspectief, in Wijsgerig perspectief
28 (1987/88 (3) p.85 e.v.)
Na de uitleg van de eerste
onzichtbaarheid, geef ik nu aandacht aan de voor mijn onderzoek zeer
belangrijke tweede onzichtbaarheid.
8.1.5 De tweede onzichtbaarheid
Merleau Ponty stelt dat er na de eerste belangrijke
onzichtbaarheid nog een tweede veel fundamentelere onzichtbaarheid is, die
inhoudt dat er altijd iets onzichtbaar is. Ook al neemt een mens allerlei standpunten
in, er blijft altijd iets verborgen. Er is altijd een niet zien, en er is
altijd een niet horen en er is altijd een niet kunnen.
Deze tweede onzichtbaarheid is
er, omdat een mens als eindig wezen in de wereld is.
Hoeveel standpunten een mens
ook inneemt er is altijd iets onzichtbaars en iets wat ontsnapt en er is
altijd leegte en dat komt omdat een mens leeft als een sterfelijk wezen
in de wereld. Een mens heeft ideeën nodig, maar het grote misverstand is dat
het zuivere ideeën moeten zijn. Dat we net zo lang moeten zoeken tot ze zuiver
zijn. Het gaat er echter om toe te laten dat er altijd iets ontsnapt en altijd
al ontsnapt i
8.2 Transcendentie als datgene wat aan de
controle ontsnapt
8.2.0 Vooraf
In dit gedeelte verdiep ik me
verder in de opvatting dat er altijd iets ontsnapt en dat er altijd iets is wat
we niet onder controle hebben. Ik noem dat transcendentie of 'het andere in
mij, of het onmenselijke zoals lyotard dat
omschrijft Voetnoot Het onmenselijke). Ook in dit gedeelte gaat het er
om dat er niet alleen een situatiegebonden
beperktheid is, maar dat er altijd een tekort is.
8.2.1 De vraag
In de huidige westerse
maatschappij houdt men nauwelijks rekening
met het gegeven dat er iets zou kunnen zijn wat aan de controle ontsnapt en wat
overstijgt , want er worden steeds meer pogingen ondernomen, de transcendentie
onder de immanentie te brengen en daarmee controleerbaar te maken.
Het is een belangrijke vraag of
we in staat zijn weerstand te bieden aan het beheersmatige en ons af te vragen
of we ons diepste innerlijk, onze eigenheid nog kunnen redden of dat we meedoen
met de illusie dat alles beheersbaar is en voortrennen in een wereld die aan
diepte verliest. Misschien zou lijden tot die redding een bijdrage kunnen
leveren
8.2.2 Het onmenselijke ligt niet
buiten een mens
In deze beheersmatige wereld
wordt regelmatig op een of andere manier het diepere in de mens aangetast, maar
de oorzaak daarvan wordt door velen buiten de mens zelf geplaatst en
toegeschreven aan de wetenschap, de techniek, het christendom, de metafysica enzovoort.
De vraag kan gesteld worden of de oorzaak van die aantasting ten diepste in de
mens zelf ligt.
Lyotard spreekt in verband met die vraag over onmenselijkheid en hij bedoelt
daarmee niet een ontkenning van het menselijke, zoals dat onder meer gezegd
wordt bij een onmenselijk verdriet om het sterven van een kind, maar onmenselijk
is bij Lyotard iets positiefs. Het is datgene wat
zich in de mens bevindt, ja zelfs tot de essentie van het menselijke behoort,
en tegelijk ontsnapt aan de greep van de mens.
Bij Lyotard
en ook bij Merleau Ponty
gaat het er niet om dat een mens treurt, omdat hij iets verloren heeft door een
bepaalde gebeurtenis, maar het wezenlijke is dat ieder mens iets in zich
heeft, wat hij altijd al verloren heeft. (Voetnoot Dit onmenselijke
bij Lyotard heeft dezelfde structuur als het
onzichtbare bij Merleau Ponty)
8.2.3 Het andere in mij
Een andere ingang voor Merleau Ponty's het onzichtbare
en Lyotards het onmenselijke is 'het andere in
mij'. Daarmee wordt bedoeld dat een mens nooit helemaal bij zich zelf kan
zijn en dat er altijd onmacht is. Een barst in een leven is niet te wijten aan
een gebeurtenis, zoals het sterven van een kind, of aan een externe causale
factor, maar het eigene is altijd al gebarsten en er is altijd al een scheur in
de werkelijkheid en er is altijd al een niet kunnen.
'Het andere' is niet buiten mij,
maar in mij. Niet zoals water zich in een fles bevindt in ruimtelijke zin, maar
in een pre-ruimtelijke zin. Het andere is in de mens zonder tot die mens te
behoren en toch is het er in. Er is iets ìn een mens
en tegelijk is het buiten. We kunnen het niet vatten, want het is meer intiem
dan het intiemste in ons. Augustinus spreekt van intimior
intimo meo en Lacan noemt het extiem.
Een belangrijke al eerder
gestelde vraag is opnieuw of we via lijden dichter bij dat onmenselijke kunnen
komen.
8.2.4 De droom van de controle
Volgens de denkbeelden van de
Verlichting en van het beheersmatig denken is er een onmondigheid die een mens
kan kwijt raken, maar volgens het idee van het onmenselijke behoort die
onmondigheid intrinsiek tot een mens en kan hij er nooit van verlost worden,
noch kan hij zichzelf er van verlossen. De droom van de Verlichting en het
beheersmatig denken is de droom van de controle, maar er is altijd een
probleem dat aan die greep ontsnapt. Ten diepste kunnen we stellen dat een mens
niet tekort schiet op een moment, maar dat een mens altijd tekort schiet. In die zin is lijden
niet een toevallig kenmerk van leven door een toevallige gebeurtenis, maar is
leven altijd altijd lijden, hoewel we dat ons zelden
realiseren en concreet lijden veel pijn
doet.
8.3 DECENTRERING
8.3.0 Vooraf
Nadat ik in de eerste twee delen
van dit hoofdstuk aandacht geschonken
heb aan het niet-kunnen als het onzichtbare en het onmenselijke, als het
andere in mij, maak ik in dit deel het niet-kunnen duidelijker door aan te
stippen dat een mens gedecentreerd is. Het belangrijkste
in dit hoofdstuk is de gedachte dat lijden een centrifugale richting kan
hebben, dat wil zeggen dat de mogelijkheid bestaat dat lijden een mens dichter
bij zijn centrum brengt. Vervolgens stel ik dat het
besef van gedecentreerdheid
een vage schuld met zich mee brengt en dat een mens een sterke drang in zich
heeft die met een ander te delen.
Tenslotte leg ik een relatie
tussen sterfelijkheid en gedecentreerdheid. Ik ga
daarvoor naar Heidegger en op een later moment naar
de psychotherapeut M.A. van Kalmthout.
8.3.1 Enkele aspecten van decentrering
8.3.1.0 Vooraf
Een mens is slechts, wat hij is,
door een bepaalde achtergrond, door een soort afhankelijkheid van iets,
waarvan hij niet los kan komen. Hij zal daardoor zijn eigen houding nooit
helemaal kunnen verklaren en soms is dat heel pijnlijk, met name als hij geconfronteerd
wordt met afwijkende opvattingen van mensen die dichtbij hem zijn. Het is
voor hem heel moeilijk met die anderen om te gaan, want hij heeft een
standpunt, maar hij kan het nooit helemaal begronden
of beargumenteren. In feite wordt hij nooit helemaal begrepen. Dit gemis in een
persoon noem ik in dit hoofdstuk decentrering
van het subject.
8.3.1.1 Decentrering
is onmenselijk
Decentrering van het subject wil niet zeggen dat het subject dood is, maar dat het in
zijn diepste wezen altijd afhankelijk is (Voetnoot Lacan), wat wil
zeggen dat de soevereiniteit en de autonomie van een mens wordt bevraagd. Het
subject is afhankelijk van een centrum, maar het zware daaraan is dat een mens
er nooit helemaal bij kan en er ook nooit van wegkomt en niet weet wat er zich
in dat centrum bevindt. Het subject beweegt zich steeds rondom het centrum
verwikkeld in centrifugale en centripetale bewegingen.
Lyotard noemt dit centrum om die redenen onmenselijk en daarom is decentrering onmenselijk. Het onmenselijke is dat een mens
er geen toegang toe heeft en dat hij er ook
niet van kan loskomen. Als voorbeeld noem ik weer de naam, want alle
grote tragiek heeft te maken met de naam en zeker de naam van zijn kind als het
gestorven is. Een mens kan van alles doen
voor zijn naaam en die van zijn kind ook al is het
gestorven. Een mens heeft de verplichting te geven om zijn naam, maar ten
diepste weet hij niet wat dat betekent. Hij weet niet of het goed is wat hij
doet en wat hij gedaan heeft.
8.4 Lijden als toegangspoort tot
'het andere in mij'.
8.4.0 Vooraf
In het volgende gedeelte van
dit hoofdstuk zoek ik naar een relatie
tussen lijden en 'het andere in mij.' Ik
stel de vraag of een mens dóór en voorbij het lijden kan komen tot het besef van een niet kunnen, dat als
uitgangspunt zou kunnen dienen voor zijn verdere leven.
8.4.1 Gedecentreerdheid
en sterfelijkheid
8.4.1.1 Eigenlijk leven als sein zum Tode
Een belangrijke gedachte ten
aanzien van de gedecentreerdheid is, dat deze
fundamenteel verbonden is met wat sterfelijkheid zou kunnen betekenen. Heidegger schrijft in Sein und
Zeit over eigenlijkheid
en oneigenlijkheid, over wat een mens eigen en wat hem oneigen
is. Hij legt uit dat het verschil tussen die twee gemaakt moet worden in een
soort weg naar de eindigheid, via de ervaring van het 'sein zum Tode'. Het op een
eigenlijke manier beleven van onze sterfelijkheid zegt ons iets over wie wij zijn en wat eigen
is aan ons.
Sein und
Zeit is een
geweldige poging om vanuit het Sein zum Tode
het Dasein
te confronteren met wat het is, dat wil zeggen met zijn echte ontologische
structuur. Die confrontatie is noodzakelijk, want het Dasein
vergeet meestal zijn echte ontologische structuur en leeft daardoor in de
oneigenlijkheid.
Volgens Heidegger
wordt het Dasein door het sein zum
Tode teruggeworpen op wat het werkelijk is, namelijk
op zijn individualiteit, zijn singulariteit en zijn onverwisselbaarheid.
Dit kan niemand hem afnemen en dat wordt duidelijk in de dood, want niemand kan
sterven in plaats van een ander.
8.4.1.2 Besef van eigen
sterfelijkheid impliceert een niet-kunnen
Ik wil benadrukken dat het
beseffen van het sterfelijk zijn, te maken heeft met de ervaring dat er iets is
wat een mens ontglipt, iets waarover hij geen macht heeft. Er is dus een
niet-kunnen.
Ook het op een eigenlijke manier
beleven van het sterven van een eigen kind en daarmee verbonden, van de eigen
sterfelijkheid heeft te maken met de ervaring van onmacht en van niet-kunnen
Door Heidegger
wordt echter in Sein und Zeit
de dood niet als een niet-kunnen gedacht, maar als een kunnen, als de laatste
en diepste mogelijkheid, als de mogelijkheid van de onmogelijkheid. Visker stelt echter dat de dood de onmogelijkheid is van de
mogelijkheid, want de ervaring van Sein zum Tode is de ervaring van iets niet-kunnen, van iets dat
ontglipt.
Dat niet-kunnen is niet louter
een negativiteit van kunnen, maar ik beschouw het als een positief fenomeen. Niet-kunnen is
niet een afwezigheid van kunnen, maar het is iets waar ik geen toegang toe heb, en waar ik
afhankelijk van ben.( Voetnoot Deze
opvatting bracht Visker naar voren in zijn
collegereeks gegeven aan de K.U. te
Nijmegen, getiteld "De dood en de ander")
8.4.2. Lijden als toegangspoort
tot het 'andere in mij'.
8.4.2.0 Vooraf
De decentrering
van een mens kan zich op allerlei manieren concreet uiten, maar met name in het
lijden om het sterven van een geliefde, blijkt de onmacht duidelijk.
In het lijden ervaart een mens
een niet kunnen en een onmacht die zich uitstrekt over allerlei aspecten. De
lijdende mens is onmachtig ten aanzien van de dood van zijn kind, is onmachtig
in het nemen van afscheid, want hij kan geen afscheidswoorden vinden, is
onmachtig in het uiten van zijn verdriet en voelt een grote onmacht ten aanzien
van de toekomst. Hij is onmachtig, want hij heeft geen toegang tot de dood van
zijn kind en hij kan er ook niet van loskomen.
8.4.2.1 Toegang is mogelijk.
Door de vele onmacht situaties
is het lijden een centripetale mogelijkheid naar het onmenselijke in
hem, dat inhoudt dat hij beseft dat hij altijd onmachtig is.
Lijden is een mogelijke toegangspoort
naar het diepste innerlijk van een mens, waarin hij als sterfelijk wezen zijn
onmacht en zijn niet kunnen accepteert.
In die weg naar de diepte die herhaaldelijk moet worden afgelegd in een vaak
wanhopig zoeken naar de weg, kan de gestorvene zelf een hulp zijn, om dat de
weg naar en door het lijden ook een weg is in een liefdevol gedenken. Door de
diepe relatie met de gestorvene te tonen in een gedenken, ontsnapt een
verdrietig mens niet alleen aan het egoïsme van verdriet, ontvangt hij niet alleen
troost, eert hij niet alleen de gestorvene maar beweegt hij zich in het
gedenken steeds verder naar zijn diepste innerlijk, waar hij zijn onmacht en
zijn niet kunnen ervaart, doordat de werkelijkheid zich steeds meer voor hem
opent.
Lijden heeft echter ook een centrifugale
mogelijkheid, want een mens wil dat verschrikkelijke lijden niet langer voelen
en gaat daarom zo snel mogelijk terug naar de maatschappij, waarin hij zijn
autonomie kan tonen.
8.5 Niet kunnen als basis
Onmondigheid onmenselijkheid,
onzichtbaarheid, niet-kunnen en onmacht houden niet het failliet van de mens
in. Het vereist echter wel een grote creativiteit om er mee om te gaan. We
zien mogelijkheden op verschillende gebieden
8.5.1 Niet-kunnen als basis voor
filosofie
8.5.1.1 Het gaat om het
uithouden van een tekort
Ten aanzien van filosofie kan
gesteld worden dat we in de filosofie misschien niet moeten beginnen met mogelijkheidsvoorwaarden
om daarna, daarvan af te leiden wat een mens
wel kan en niet kan, maar misschien moeten we het omgekeerde doen en
beginnen met het niet-kunnen en het gedecentreerd
zijn.
Het gaat wellicht om het onvermogen
iets, waaraan we geen betekenis kunnen geven en wat we niet kunnen verklaren,
uit te houden tegenover de wetenschappelijke attitude die er op gericht is,
dat niets ons ontsnapt.
8.5.1.2 Een tekort is fundamneteel
Herman De Dijn stelt dat "verstaan
het omgekeerd is van een perfecte transparantie en dat het een wezenlijke onafsluitbaarheid vertoont." (p.90)" Deze
opvatting van verstaan impliceert dat "het nooit perfect transparant
zijn ...het nooit af te sluiten zijn van het verstaan, geen betreurenswaardige
tekorten zijn, maar integendeel noodzakelijke voorwaarden voor het verstaan...."
(Idem 91)
Het proces van verstaan is te
vergelijken met conversatie, waarin het ook niet gaat om totale transparantie,
want dan is het gesprek afgelopen. Het is een nooit-af-te-sluiten proces van
uitwisselingen en reacties. Het gaat er
in het verstaan om dat men weet dat het andere en de ander altijd ontsnapt dat
er altijd asymmetrie en altijd radicale begrensdheid bestaat. Dit zijn geen
gebreken of uitzonderingen, maar het zijn wezenlijke verschijnselen van het
verstaan. Het gaat om de expliciete erkenning en, aanvaarding van een onvermijdelijke
grens. Asymmetrie is geen tekort, maar is vanuit de aanvaarding een uitgangspunt,
voor het accepteren van het altijd mislukken van een volledig verstaan.
Wellicht is niet kunnen oorspronkelijker dan kunnen en is onmacht fundamenteler dan macht.
8.5.2 Niet-kunnen als basis voor
een therapie
8.5.2.0 Vooraf
Het lijden om het sterven van
een kind is voor mij een duidelijke concretisering van de decentrering,
want een verdrietig mens is afhankelijk
van iets, maar hij weet niet wat dat iets precies van hem vraagt en hij is niet
in staat er los van te komen.( Voetnoot Zie Hoe overleven we de
vrijheid en Kan kennis troosten). De
benadering van het rouwproces in een fasenmodel
veronachtzaamt deze decentrering en de onmondigheid,
met name van de rouwende mens, maar in feite ook van de therapeut. Moge de
eenzijdige benadering voor de onderzoeker geen probleem zijn - want in zijn
ivoren toren schaadt hij niemand, of hoogstens zichzelf - maar voor de praktizerend therapeut
kan dit leiden tot een situatie die de cliënt van de regen in de drup
brengt en hem zelfs verhindert in zijn
zoektocht naar het mysterieuze innerlijk.
Het is voor mij duidelijk dat voor diepgaande persoonsveranderingen modellen, methoden en technieken averechts
werken. Ze zullen niet veel anders doen dan de werkelijkheid trachten te
beheersen of liever gezegd toe te dekken.
Een fundamenteel andere therapie
dan die volgens het fasenmodel is mogelijk. Zoals ik
in het voorafgaande stelde dat het niet- kunnen een basis is voor het kunnen,
zo komt Van Kalmthout als hoogleraar in de psychologie met als specialisatie
psychotherapie, tot dezelfde conclusie. Belangrijk is dat hij aan die onmacht
sterfelijkheid verbindt.
8.5.2.1 De opvatting van Van Kalmthout (Voetnoot
zie boek)
Van Kalmthout stelt dat het een
bekende klinische ervaring is, dat vele cliënten met angststoornissen
uiteindelijk bang zijn voor het verliezen van hun autonomie en hun ego.
De westerse psychotherapie is
mede op basis van dergelijke onderzoeken gericht op het versterken van het ego en van de autonomie en het
herstellen van een gedesorganiseerd of verzwakt 'ik'.
Van Kalmthout heeft echter
weinig vertrouwen in een dergelijke therapie. Hij zegt het aldus: "Het
is mijn ervaring en die van vele anderen dat er in de psychotherapie (en ook
daarbuiten) weinig fundamentele verandering plaats vindt....... Wat wel
gebeurt is dat cliënten meer zicht krijgen op hun problemen, anders leren
praten en doen( bv. assertiever worden), zich leren ontspannen en/of
controleren etc. Dit alles is zeker niet onbelangrijk, maar de diepliggende
problematiek blijft onveranderd, ook na vele jaren. Het lijkt er vaak op dat
er een zekere aanpassing heeft plaats gevonden, een "ermee leven",
maar zeker geen "fundamentele" of"persoonlijkheidsverandering".
De biologische en psychologische conditionering is dermate sterk (vooral door
een traumatisch verleden dat er veelal aan ten grondslag ligt) dat de
psychotherapie, zowel in de ervaring als in het wetenschappelijk onderzoek, een
uiterst zwak en in doelstelling beperkt middel blijkt."(Voetnoot,
Idem 142)
Van Kalmthout vraagt zich af, of er een oplossing te vinden
is door het zelf en de autonomie op te geven.
Hij stelt nogmaals dat uit
voorbeelden van psychopathologieën blijkt dat in
veel gevallen het "ego" in het geding is. Een mens voelt zich
bedreigd in zijn diepste zelf, heeft een negatief zelfbeeld en gebrek aan
autonomie. In veel therapieën ook die gebaseerd is op het fasenmodel
gaat het er om het ego weer op te krikken en de autonomie te herstellen. Er is
echter meer aan de hand, want achter het zich bedreigd voelen in zijn ego en in
zijn autonomie ligt de doodsangst, omdat dan het zelf definitief
tot een einde komt.
Van Kalmthout komt tot de
conclusie dat het accepteren van de eigen eindigheid en daaraan gekoppeld het accepteren van het
wegvallen van autonomie en het einde van het egocentrisch streven, wellicht de
meest algemene vorm zou moeten zijn van therapie. Hij zegt het zo en ik ben
het helemaal met hem eens : " De fundamentele verandering lijkt niet
te liggen in het versterken van het "ik", maar in het
"verdwijnen ervan". (voetnoot,Idem
143). Hiermee wordt geen depersonalisatie of een totaal afhankelijke toestand
bedoeld, maar het is niets anders dan dat een mens zich een fundamenteel
niet-kunnen realiseert.
Het is paradoxaal maar een mens
die dat bereikt, is op basis daarvan creatiever en krachtiger dan ooit. Het is
een toelaten van het afbreken van de autonomie, maar het is zeker geen toestand
van passiviteit, depressie, of hulpeloosheid. (Voetnoot idem 144)
Er lijkt vanuit het accepteren van een onmacht een
kracht te werken die groter en sterker is dan het ik van de krampachtig
zoekende mens naar macht, want het toelaten van onmacht is niet het einde van
het subject, maar geeft in zijn breking een prisma van kleuren en
mogelijkheden.
8.5.3 Niet kunnen als basis voor
literatuur
8.5.3.0 Vooraf
Onmacht is vaak aanwezig in
literatuur, maar het paradoxale is dat er dichters zijn die daar vanuit
prachtige poëzie kunnen maken. (Voetnoot Dichter in het grensgebied
19).
Onderstaande gedichten bevatten
beiden een paradox, en verhalen een tekortschietende poging tot dichten. Juist
de verwoording van de onmacht en het tekort, resulteren in prachtige
gedichten. (Voetnoot Dichter
in het grensgebied 19)
8.5.3.1 Nijhoff
Bij Nijhoff zien we dat hij in
veel van zijn gedichten de nadruk legt op een venster of op een raam, maar
opvallend is dat de hoofdpersoon niet voor het raam zit, maar er in. Het gaat
hem niet om uitzicht, maar om inzicht (Voetnoot, Idem 66). Een persoon
die in een venster zit, bevindt zich op het snijvlak van twee werelden, net
niet binnen en net niet buiten. Deze metafoor kan men zien als een moment
waarop de ene situatie overgaat in een andere.
In het werk van Nijhoff
ziet men
dan ook een grote gerichtheid op plotselinge veranderingsmomenten :
" Dichten is van de ene toestand naar de andere overgaan en om dat
moment van overgang, deze
drempelervaring gaat het." (Voetnoot idem, 68)
Uit het gegeven dat Nijhoff zich
in het veranderingsproces niet richt op de toekomst, maar de gedichten als het
ware afbreekt als hij het verleden heeft verteld, komt duidelijk onmacht naar
voren.
Nijhoff geeft de onmacht
prachtig weer in het volgende sonnet.
Op deze plek heeft een gedicht
gestaan.
't Beviel mij niet. Toen ik het
op wou knappen,
toen bleef er, toen mijn pen
begon te schrappen,
per slot van rekening geen woord
van staan.
Het gaf een beeld van 't schrijverlijk bestaan,
zijn zelfverwijt en andere
eigenschappen.
Het was vooral triest door de
trieste grappen.
Neen, het was goed noch slecht,
er was niets aan.
Het was geïnspireerd op een Jan
Steen:
Elia - misschien zal u dit
verbazen -
Elia met de raven om zich heen.
Mijn vogels werden stenen door
de glazen,
en mijn Elia werd vel over been.
Hier rust zijn as. Requiescat in pace.
In de afwijzing van het vroegere
gedicht wordt het gedicht zichtbaar en krijgt de onmacht een nieuwe gestalte. Zonder die onmacht zou dit nieuwe sonnet
nooit zijn ontstaan.
Vanuit de onmacht en het
niet-kunnen ontstaat wat hij uiteindelijk in taal ontwikkelt.
8.5.3.2 Roland Holst
Onmacht vinden we ook terug in
het prachtige gedicht van A.Roland Holst, waarin de
gestorvene een bron is voor de dichter (Voetnoot Het gestorven kind van A.
Roland Holst, De Wilde Kim 13)
Het gestorven kind
De moeder zingt:
Ik sliep vannacht mezelve vrij
uit wolk van dit verdriet-
tot ik, voorbij, den tijd
ontwaakt,
keek in een leeg gebied,
en hoorde tussen maan en sneeuw
zijn stem, maar zag hem niet.
Hij zong; ik voelde dat hij
stond
voor mij, en zag mij aan-
het werd mij daar zo licht, ik
kon
zijn zingen niet verstaan;
Ik wist alleen nog dat mijn kind
zong tussen sneeuw en maan.
Hij zong zo ijl, hij zong zo
blij,
dat ik niet treuren mag
om hem, die zingen kan en nooit
de donkre
dagen zag-
O, als wat ik hem gaf, maar niet
versmaad begraven lag...
Wat ik hem gaf...neen, neen, wat
hij
mij zond -o wonderlijk-
een licht blad van een roos, die
bloeit
nog buiten mijn bereik:
een teken van zijn liefde, die
mij wacht in een ver rijk.
Bij wijze van commentaar op
bovenstaande gedicht citeer ik de Duitse dichter R. M. Rilke die eenzelfde
paradox naar voren brengt. Rilke schrijft: "Als iets van ons
weggenomen wordt, waarmee we een intense en wonderbaarlijke band hebben, dan
wordt een groot deel van ons zelf weggenomen. Het goddelijke in ons echter
wil, dat we ons zelf terug vinden, rijker door al wat verloren ging en sterker
door alle oneindige pijn". (Voetnoot, Vindplaats zoeken)
8.5.4 Niet kunnen als basis voor
het leven
8.5.4.0 Vooraf
Hoewel ik mijn zoektocht
voortzet, wil ik ten aanzien van de vraag of lijden perspectief kan bieden aan
een leven niet te optimistisch zijn, want vaak is lijden zo groot, dat we slechts kunnen constateren, dat er in
het leven niets gebeurt, dat er geen nieuwe zin meer is, dat de uitgesproken
gedachte de laatste is, dat het verhaal stokt dat het ritme verdwijnt en het
levenslied niet meer klinkt.
Optimisme is niet op zijn plaats
over het omgaan met onmacht en verdriet, want de onmacht kan zich ook in bittere machteloosheid, lusteloosheid
en levensonmacht uiten. ( Voetnoot. Ontkenning van de dood)
Een lijdend mens balanceert op
het slappe koord van de werkelijkheid, voortdurend beseffend dat er geen weg
terug is, niet wetend hoe hij vooruit moet komen en bewust van het gevaar te
vallen in een nieuw verdriet.
Wanneer de weg terug is
afgesneden en wanneer de weg vooruit een doolhof is, wat moet een mens dan
doen. Misschien gaat het er alleen maar om het leven uit te houden en toe te
laten dat het lijden er is.
Misschien kan de gedachte helpen
dat het er in eerste instantie niet om
gaat de weg naar buiten te zoeken, maar veel meer de weg naar binnen, naar het
eigen innerlijk. Een mens kan wellicht niet naar buiten, als hij niet eerst
heel diep binnenwaarts gaat.
8.5.4.1 Het innerlijk wordt
herontdekt
De "redding" van de
lijdende mens, ligt niet in een versterken van de autonomie of het vergroten
van zijn mogelijkheden, maar ligt in het
herontdekken van zijn inwendig leven, waarin hij afdaalt, of opstijgt tot zijn
eigen oorsprong. Diep in zijn innerlijk kan de mens het diepste van alle werkelijkheid
ervaren. Dit ervaren kan uitgroeien tot een
existentiële houding, die heel de mens doordringt en zich in heel zijn
leven integreert. Het is geen houding van weten of verklaren, maar het is veel
meer een diep vertrouwen vanwaaruit een mens steeds
beter leert te luisteren naar de boodschap van zijn diepste innerlijk. Iedere
poging tot rationele rechtvaardiging is bij voorbaat vruchteloos, omdat een rechtvaardiging
alleen maar plaats kan vinden op basis van diezelfde transcendentie die het
verstand overstijgt.
(Voetnoot Louis Dupré en
Edith Cardoen, Terugkeer naar innerlijkheid, Antwerpen,
Amsterdam z.j. 13. In dit boek wordt ook uitgebreid aandacht besteed aan de
vele moeilijkheden waarmee een mens geconfronteerd wordt op zijn weg naar het
innerlijk)
8.5.4.2 Lijden lijden en leven leven
Het kan er niet om gaan in de
innerlijke beleving te blijven en daarom is een waarschuwing van de mysticus Eckhart
op z'n plaats:
"Wanneer een mens ooit in
een meditatieve verzonkenheid in een toestand geraakt
die zo heerlijk is dat men er wel altijd in wil blijven, ruk je er dan uit los,
zo snel als je kunt en grijp het eerste het beste aan, om wat te doen, want het
zijn smeltende gevoelens anders niet". Het is ook
van belang te wijzen op de beroemde preek van Eckhart over Maria en Martha. In
de gehele christelijke traditie is er een grote verering voor Maria die aan de
voeten van Jezus zit en kijkt men enigszins neer op Martha die bedient. Eckhart
kiest echter voor Martha vanuit de overweging dat zij in haar ontwikkeling
verder is dan Maria, want Martha komt tot haar dienende taak na haar innerlijke
bezinning, terwijl Maria zich nog in die levensfase bevindt. Het gaat er niet
om weg te zinken in een toestand van diep lijden, maar het is fundamenteel aan
het lijden de impuls te ontlenen, in een lang en moeilijk proces een ander
mens te worden, zodat een mens lijden kan lijden en leven kan leven. Vanuit de
donkere nacht van een oneindig diep
lijden, kan de tegenwoordigheid van 'zijn' opbloeien als een licht dat verlichting
geeft voor de verdere tocht, zodat een mens zijn lijden kan lijden en zijn
leven kan leven.